Jan en Hans lopen in het vroege ochtendschemer richting het Weesperpoortstation. Hun stemmen klinken opgewonden door de stille Transsvaalbuurt. Om half zes die ochtend komt de eerste trein binnenstomen. Sterke mannen springen van de trein. Ze halen paarden uit de wagons, die circuswagens van de treinwagons beginnen te trekken. De knullen kijken hun ogen uit. ‘Zijn dat nou koiboys en indianen?’ fluistert Jan vol ontzag.
Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer
Drommen mensen komen vanuit de hele omgeving om de aankomst van het circus te zien. Wanneer het eerste konvooi koers zet richting de Watergraafsmeer, hollen Jan en Hans achter de wagens aan. Sommige wagens worden door wel twintig paarden in draf voortgetrokken. Bij aankomst gaat men gelijk aan de slag. Rijdend over het terrein worden de palen op de juiste plek van de wagens gegooid. Acht mannen met enorme hamers slaan in een paar seconden een paal de grond in. Een andere ploeg trekt de palen overeind, de zeilen worden opgehezen en weer is er een tent klaar. Vol verwondering kijken Jan en Hans toe.
Plots betrekt de lucht boven de Watergraafsmeer. Rommelend nadert een hevig onweer en de regen stroomt naar beneden en vormt diepe plassen. Maar de circusmensen zijn voorbereid: een paard ploegt razendsnel een afwatering. Een wagen zakt tot over zijn assen in de modder. Twaalf paarden weten de wagen los te trekken. Andere wagens die in de modder blijven steken, krijgen een duwtje van een olifant die rustig over het terrein stapt om te helpen. En onderhand blijft het donderen en bliksemen. Maar de mannen werken door alsof er niets aan de hand is.
Doorweekt staan de jongens te kijken, zich van geen gevaar bewust. Voor hun ogen voltrekt zich een wonder. De grootste show ter wereld, het circus van Barnum en Bailey’s, is gearriveerd. In een paar uur tijd zijn alle tenten opgezet, gereed voor de eerste voorstelling. In de restauratietent staat opperkok Alington klaar met koffie, biefstuk en brood voor de 615 werkmannen.
Die avond herinnert niets meer aan het noodweer, behalve de modderige weg. Jan en Hans lopen vol verwachting met Hans’ vader over de Kruislaan. De hele Watergraafsmeer lijkt vanaf hier wel één grote kermis met poffertjeskramen, de kop van Jut, peren- en haringkraampjes en overal lichtjes. En dan zijn ze nog niet eens bij de ingang! Vader betaalt: 60 cent per kaartje.
Plots beginnen er mensen bij de ingang te rennen. Ze vluchten de weg op en verstoppen zich achter de bomen. ‘Wat gebeurt er?’ gilt Jan opgewonden, ‘Is er een olifant ontsnapt?’ Maar dan verschijnen de detectives van Barnum & Baily’s, die samen met de politie een stel zakkenrollers van het terrein jagen. Niets aan de hand.
Jan en Hans lopen dicht tegen vader aan de eerste tent binnen. Er is zoveel te zien! ‘Wat zijn menselijke abnor-ma-li-teiten?’ Jan wijst. In een ruime kring staan zestien olifanten flegmatisch van hun balen hooi te eten. Daarnaast een paar lusteloze kamelen, een rij prachtige zebra’s en een yak. Maar het zijn de mensen op het podium, die de show stelen. Een graatmager mannetje in jaquet lonkt naar de dames. Vader leest: ‘James Coffey, het geraamtemens.’ Naast hem een man die keien op zijn hoofd laat verbrijzelen. ‘Da’s Billy Wells. Weet je dat hij een Amsterdammer is?’ weet vader. Maar de jongens zijn al verder gehold naar de rekenmeester, die de moeilijkste sommen oplost, de degenslikster, de man die zijn borst kan laten opzwellen tot een ballon en zo een ijzeren ketting laat knappen, langs reuzen en miniatuur mensen.
In de grauw linnen hoofdtent zitten de 12.000 zitplaatsen vrijwel vol. Jan en Hans weten niet waar ze moeten kijken. In wel vijf pistes tegelijk zijn voorstellingen. Een clown laat een olifant kunstjes doen, er zijn acrobaten, prachtige paarden met ruiters, een clown op een varken en damesartiesten werpen kushandjes naar het publiek.
Aan het eind van de avond is het tijd voor het hoogtepunt: Romeinse wedrennen. Romeinse karossen rijden om het hardst rondjes door de tent. De jongens kijken met ingehouden adem terwijl het publiek de wedrenners luidkeel aanmoedigt. Na de voorstelling loodst vader de jongens door de poort van Oud-Roosenburgh naar buiten. ‘Kom heren, nu snel naar huis, het is allang bedtijd geweest’ Jan en Hans knikken. Ze zijn er stil van,