De twee machinisten turen door de stromende regen naar het spoor voor hen. Weesp ligt achter hen, de volgende halte is Muiderpoort. De brug over het Merwedekanaal doemt op. Plots verdwijnt de rails. Uit alle macht remt machinist Pergen en voorkomt dat de trein het Merwedekanaal instort. Met een knal glijden de wagons opzij. Hout versplintert. Mensen gillen. De machinisten rollen over elkaar. De stoker sluit net op tijd de kleppen en voorkomt zo dat ze geraakt worden door een verzengende wolk stoom.
Tekst Melissa Plomp | Illustratie Ruud Meijer
Aan de overkant van het kanaal staan twee marechaussees te schuilen. Ze aarzelen geen moment en springen op hun paarden. Hun capes wapperen achter hen aan. Niet lang daarna rijden ze in volle galop de Watergraafsmeer in. De hoeven van de paarden slaan vonken uit de klinkers op de Middenweg. ‘Waar is het hospitaal?’ schreeuwen ze tegen voorbijgangers.
Na een uur treffen de eerste dokters en verplegers iets aan, dat hun voorstellingsvermogen te boven gaat. De stoomlocomotief en de tender hangen schuin op de ontwrichte brug. Daarachter hangt een bagagewagon naast de dijk, met daaraan een versplinterd 3e klas rijtuig. In de afgrond liggen twee 1e en 2e klas rijtuigen, grotendeels vermorzeld. Van één rijtuig is alleen het onderstel nog over. Een postrijtuig en een goederenwagon liggen op hun kant. Een personenwagon hangt schuin langs de dijk. Op de dijk staan drie onbeschadigde personenwagons, alsof er niets gebeurd is. Een regiment soldaten trekt mensen uit de wrakstukken. Sommige mensen zijn compleet doormidden of liggen verpletterd onder een wagon. Her en der liggen ledematen, ingewanden, een hoofd… De regenplassen kleuren rood. Zo snel mogelijk selecteren de artsen: doden en zwaargewonden gaan op een passerende schuit naar het Binnengasthuis, zij die meer geluk hebben gehad, moeten wachten op een ambulancetrein.
Op het Muiderpoortstation puft de trein van het Rode Kruis binnen. Bezorgd drommen mensen op het perron samen. Verpleegsters helpen gewonden uit de trein. Sommige lopen met krukken, andere hebben hun hoofd in het verband. Brancards worden de trein uitgereden. Huilende dames en kinderen worden door de verpleegsters naar de trappen begeleid wachtende menigte op het perron schreeuwt namen. Ze zoeken tussen de gewonden naar dierbaren. Een jonge man klampt een arts vast. ‘Mijn vrouw, heeft u mijn vrouw gezien?’ De arts heeft een stapel papier in zijn hand. ‘Wat is haar naam?’ Hij gaat met zijn vinger langs een lange lijst namen. Ernstig schudt hij zijn hoofd. De man rukt wanhopig aan de lijst. ‘Maar ze zat in die trein, ze móet hier zijn. Mij is verteld dat alle overlevenden met deze trein aan zouden komen… Kijkt u nog eens.’ De arts pakt de man bij de schouder. ‘Uw vrouw zit niet in deze trein. Er zijn enkele zwaargewonden met schepen naar het Binnengasthuis gebracht. Probeert u het daar eens. Anders vrees ik…’
In het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis loopt machinist Pergen verdwaasd heen en weer. ‘Het was niet mijn schuld. Ik heb het niet gedaan. Ik heb het niet gedaan…’ Hij klampt een verpleegster aan. ‘Ik ben onschuldig. Ik heb niets verkeerd gedaan…’ De verpleegster duwt hem neer op een bed. ‘Meneer, ik ga u iets geven waar u kalmer van wordt.’ Ze stroopt zijn mouw op. Ze moet verder, want de volgende lading patiënten komt alweer binnen.