Oud Nieuws | 23 juni 1881 – Toen we in December 1877, in de nieuwe wijk buiten de Muiderpoort, ons metterwoon kwamen vestigen, was de Oetewalerweg nog een straatweg, die p.m. 1 a 1 1/2 M. lager dag dan de daarop uitloopende Commeling- en Wagenaarstraten, wel dikwijls vuil en smerig, maar later aantrekkelijk door de beide rijen loofrijk geboomte.
In Januari ’79 is de oude weg, voor zooveel Amsterdam betreft, herdoopt in Linnaeusstraat, en in den zomer van dat jaar werd de straat uitgebroken en het pad met een laag zand van ruim 1 Meter opgehoogd, terwijl een andere straatweg aan de oostzijde van het geboomte werd aangelegd. Hoe heerlijk was niet die wandellaan met haar schaduwrijk loover, en hoe dierbaar aan de wijkbewoners, waarvan alleen te bejammeren was – nu ze daar zoo afgezonderd als plantsoen was overgebleven – dat er geen banken waren aangebracht, waarvan de duizende wandelaars en de wijkgenooten een veelvuldig en dankbaar gebruik zouden gemaakt hebben.
Thans wordt die schoone dreef met verwoesting bedreigd: Een nieuwe straat wordt aangelegd onder haar loofrijk dak, en het krachtig geboomte, sedert een paar jaar diep in het zand gekluisterd, spreidt zijn bladrijke twijgen als met beschermende vleugelen breed en laag over het koele voetpad uit. Dit moet natuurlijk hinderlijk zijn voor voetgangers en rijtuigen, maar dit ongerief zou zoo eenvoudig en gemakkelijk en onkostbaar te verhelpen wezen, door de takken van beide rijen een meter hoog op te snoeien en de boomen alzoo te sparen. Niemand schijnt op dien inval te zijn gekomen. De oostelijke rij boomen schijnt bestemd om meedoogenloos geslacht te worden. De bijl ligt reeds een den wortel – neen, men heeft die reeds opgeheven en een paar schoone, krachtige popels, met hun glad groen gebladerte, schitterende in de zon als smaragd, die nog gisteren fier hunne kruinen in de lucht verhieven, dezen morgen zonder gewetensangst en wroeging ten neer geveld, zij, die reeds in de verte de vreugde en wellust van een ieder waren, die een hart heeft voor een boom.
Het is te vreezen, dat ze allen, die schoone iepen die er volgen, zullen worden prijs gemaakt en een kalen, onbedekten weg zullen achterlaten. Hoe indrukwekkend en verkwikkend was niet die ingang, wanneer men de zonnige vlakte tusschen het Muiderbosch en de Commelinstraat had afgelegd, om dan bij de kromming van de Ooster-begraafplaats koelte en beschutting te vinden onder haar schaduwrijk lommer, zoo waard om daar den naam van den plantlievenden Linnaeus te verbinden. En nu zijn straat te berooven van zijn kostbaar geboomte? Dat is hem vereeren en tegelijk zijn nagedachtenis schandvlekken. Hoe zou niet Linnaeus zich over ons schamen?
Ach! wie het kan, helpe ons verlossen van: “de booze bijl,”die reeds hare verwoesting is aangevangen. Wij leggen deze bede aan het hart van het Stedelijk Bestuur en aan de Commissie van Toezicht op de beplantingen van grachten en wegen in onze hoofdstad met dringenden ernst: Houd de hand terug eer het te laat is, werp de blij weg en spaar de boomen; neem den snoeibeitel en het kapmes en maak de baan vrij door het kappen van tak en twijg alleen. Daardoor zouden duizenden en tienduizenden dankbaar worden verplicht.
Bon Nieuws van de Dag, 25 juni 1881
Foto Stadsarchief Amsterdam
Met dank aan Rogier Schravendeel