Oud Nieuws | 7 augustus 1918 – Onder groote belangstelling werd gistermiddag op de Nieuwe Oosterbegraafplaats te Watergraafsmeer het stoffelijk overschot ter aarde besteld van den socialistischen kunstenaar Albert Hahn, den teekenaar van „Het Volk”.
BIJ HET STERFHUIS.
Reeds lang voor het vastgestelde uur stonden vele geestverwanten voor het kleine begroeide huis ven Albert Hahn te Watergraafsmeer opgesteld. Steeds meer vertegenwoordigers van corporaties en vakbonden met hun vaandels kwamen
zich opstellen en nog voortdurend hield den stroom van kransen en bloemstukken aan, die liet kleine huis werden binnengedragen.
Achtereenvolgens traden de vrienden en geestverwanten van den overledene het sterfhuis binnen – o.a. de heeren Vliegen, Oudegeest, Ankersmit, Kleerekoper, Matthijsen, de heer en mevrouw De Roode-Heijermans, Eduard Polak, Jan van Zuilen, dr. Heijermans, J. van den Tempel, A. Content, Van Kuijkhoff en anderen.
Omstreeks half een werd de kist in den lijkwagen gedragen. Onmiddellijk daarachter schaarden zich de vertegenwoordigers van het partijbestuur, voorafgegaan door de met krip omfloerste partijvlag, waarvan, Hahn indertijd het ontwerp maakte. Daarachter kwamen enkele redactieleden van „Het Volk”; vertegenwoordigers van de federatie Amsterdam der S.D.A.P., vertegenwoordigers van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen met banier; van de afdeeling Watergraafsmeer der S.D.A.P.; van de soc. dem. vrouwenclubs en verder hoofd- en afdeelingsbesturen van vakbonden, de meesten met omfloerste banieren.
Een landauer, vol geladen met kransen en bloemstukken, o.a. van het partijbestuur, van de federatie Amsterdam der S.D.A.P., van de afdeeling Watergraafsmeer, van de Arbeiderscoöperatie „De Dageraad”, van den Bouwvakarbeidersbond en nog verschillende andere lichamen, volgden den lijkwagen, waarbij zich nog velen aansloten, o.a. mevr. E. De Boer van Rijk.
Langzaam trok de groote stoet met haar vele banieren en vlaggen door Watergraafsmeer naar het kerkhof.
OP DE BEGRAAFPLAATS.
Vele honderden stonden daar de nadering van den stoet af te wachten. Onder een eerbiedig zwijgen werd de kist, die door de vrienden van den overledene naar de groeve gedragen was, in het graf neergelaten. De vlag van de partij werd aan het hoofdeinde van het graf opgesteld en zo overdekten langzaam de tientallen kransen en bloemstukken de groeve. Inmiddels kwamen honderden bijen kwamen op de levende bloemen af en omzwermden het graf.
De eerste spreker, de heer Viegen, wethouder – van Amsterdam, gewaagde ontroerd van den zoo lang gevreesde en verwachten slag, die nu eindelijk gevallen is – de dood van Hahn, den grooten medestrijder. „Ons staat hij voor den geest als den grooten, sterken medestrijder. Deze man, die niet spreken kon en toch sprak en deze man die zich niet bewegen kon, is toch zoo’n groote beweegkracht geweest. Hij was ontvlamd door de idee van het socialisme en heeft er voor gestreden tot zijn laatsten ademtocht. Deze man met zijn ziek lichaam, die zijn huis niet verlaten kon, leefde sterk mede het leven van de partij en in zijn huis maakte hij de sterke platen, die aan duizenden en duizenden daarbuiten weer moed gaven. Wij kunnen niets anders doen dan zijn nagedachtenis in eere houden te vervangen is hij niet. De beweging zal krachten moeten voortbrengen dia hem op andere manier vervangen kunnen. Hij was uit het volk voortgekomen en vandaar die trouw aan de beweging, die bij mannen van zijn kunnen niet vaak wordt gevonden. De beweging verliest in hem veel, maar het is een troost, dat zij ook hèm veel gaf, want zijn enthousiasme en zijn plannen ontleende hij aan haar. Wij zullen zijn ideaal verder dragen en hopen, dat zijn idealisme en zijn enthousiasme het deel worden zal van allen. En als dit zoo zal zijn, dan heeft Hahn daar zelf zeer veel toe bijgedragen. Wij zullen denken aan den jongenman, wiens leven was een strijdersliederen en een martelaarsleven. Duizenden zullen hem dankbaar zijn, dat hij heeft geleefd.
De heer J. de Roode, redacteur van „Het Volk”, riep Hahn een vaarwel toe, „uit naam van den kleinen kring die do redactie voerden van Volk en Notenkraker.” „Hahn was een arme en hij had niets dan zijn gaven — niets dan het talent van zijn geënt en hij heeft het niet verkocht, maar het gegeven aan de armen. De blijdschap die hij rondstrooide onder die armen is onvergankelijk en onvergetelijk. Gij waart een zwakke en gij waart sterker dan bijna allen tot wie ge hebt gesproken. Op het oogenblik past niet anders dan een woord van dank en de belofte, de kracht die gij kweekte te versterken!”
Wethouder Wibaut sprak een woord van dank en waardeering aan den overledene, namens de commissie van het dagblad „Het Volk”. Hij getuigde dat de verhouding tusschen Hahn en die commissie er niet eene was van een artiest, die zijn werk te gelde maakte en een onderneming die met dat werk zaken deed. Want van het oogenblik af dat Hahn zich aan dien arbeid wijdde, wist hij, dat een arbeidersdagblad niet de plaats was, waar het meesto geld wordt gemaakt. Maar hij wilde elke week — slechts onderbroken door perioden van ziekte — zijn mooie talent in dienst stellen van de zaak. die hij dienen wilde. Hahn was een gelukkig man. Het was hem gegeven altijd zijn rijke gaven in dienst te stellen van die zaak. Wij danken u voor dat mooie voorbeeld van toewijding — een dank, die hij niet begeerd heeft.”