Home Schrijvers over oost Schrijven op het linnen van de Dappermarkt

Schrijven op het linnen van de Dappermarkt

0

Het geluid van de opbouw komt steeds dichterbij. Karretjes rijden ratelend aan, staanders worden van de leggers gehaald, planken klappen op de stellingen. Ik schuif de gordijnen open. Groepjes mannen staan met opgetrokken schouders de laatste vrije plaatsen te verdelen. De jongens met de vaste stekken laden hun spullen al uit. Wie eigen dakzeilen heeft om de standaardkraam te vergroten of er twee aan elkaar te verbinden, trekt spanbanden door de ringen in het wegdek. Anderen klemmen grondzeilen van boven naar beneden en creëren zo hun eigen winkeltje. Waar net nog een lege straat was, staat binnen een mum van tijd de markt.

Van bovenaf gezien liggen de linnen dakjes als opengeslagen schriften op de staanders. Jan Wolkers schreef zijn boeken op rollen behangpapier, ik zou ze op deze dakjes kunnen schrijven. Hoewel, de vellen zijn nogal door weer en wind vervuild en aangetast, er drijven nebuleuse bruine vijvers in van al het regenwater dat ze hebben opgevangen. Het regent vaak op de Dappermarkt. De marktlui klagen, vooral als het weer eens helemaal geen weer is op de zoveelste zondagmarkt waar ze vroeg hun bed voor uit moesten. Ze klagen, maar ze verliezen nooit hun goede humeur – tenminste niet tegenover de klant. Die moet zich wel heel erg misdragen wil hij toch een veeg uit de pan krijgen. Kijken kijken niet kopen, en pas op dat ze niks van je jatten! Voor zo iemand is het zaak op tijd voor de kraam weg te springen als de koopman met een stok de bult uit zijn zeildak duwt en een dikke plens water op je kop stort.

Ze hebben aan elkaar moeten wennen, de oermarktmannen en -vrouwen aan de vele allochtonen die in deze buurt kwamen wonen, en die allochtonen aan het Amsterdamse chagrijn van de Hollandse kooplui. Nu staan diezelfde allochtonen zelf achter de kraam, met hun oosterse stoffen en kleden, snuisterijen en prullaria voor een euro per stuk, gordijnen en vitrages, sjaals en hoofddoeken, Kaftans en Takchita’s in alle kleuren van de regenboog en voor de ware moslimman een ruime keus aan Djellaba’s met capuchon in stemmig bruin of grijs of gebroken wit met verticale strepen. Een jonge vrouw in Burka met traliegaas scharrelt te midden van haar vriendinnen over de markt en blijft lang staan dromen voor de kraam met vijgen en walnoten. Turkse viagra, weet elke marktkoopman.

Tijd voor de lunch. Op de punt van de markt, bij de Mauritskade, lonkt het wachthuisje van Oom Tom met poffertjes en pannenkoeken. Zijn directe buurman en concurrent is de buitenkraam van restaurant Oké, die de beste Shoarma van Amsterdam serveert. Even verder staat de frituurbus van Vita’s friet, en dan ben ik het tentje met de Vietnamese loempia’s en de viskar met warme kibbeling al voorbijgelopen. Het wordt een doodgewone hamburger van de Febo vandaag, maar als ik de drukte op het geïmproviseerde terras van restaurant Oké zie, heb ik al spijt. Morgen een Turkse pizza. Of toch een pannenkoek met spek.

De markt is erop achteruit gegaan, hoor je buurtbewoners wel zeggen. Er staan winkelpanden leeg, die leegstand valt niet te ontkennen. De handel is niet meer wat het geweest is, ook dat kan waar zijn. Maar als de zon schijnt en over de hele lengte van de markt het bonte lint van kopers en kijkers uit zo ongeveer de hele wereld onder mijn raam voorbijschuifelt, is de markt een gratis theater met een doorlopende voorstelling waar je zo zelf in mee kunt spelen. De softdrugstoerist die stoned uit de koffieshop op de hoek naar buiten kijkt, ziet aan de overkant in de Sindbad Lounge een buikdanseres aan een waterpijp lurken. Alleen Eskimo’s heb ik hier nog niet gezien, maar dat lijkt me een kwestie van tijd tot de ijskap is gesmolten.

Voor ik het weet is de dag voorbij. Vuilniswagens manoeuvreren voorzichtig achteruit de markt op. De kleine Miguel kijkt vermanend in hun dodehoekspiegels. Veegkarretjes draaien hun borstels, het vuil spat op de schoenen van de arenlezers. De rekken worden opgelegd en weggereden naar de opslag, de straatvegers in hun oranje pakken wachten in de vensterbanken en met hun rug tegen de muur tot ze aan de slag kunnen. Langzaam trekt het leger weg. Ik schuif de gordijnen dicht. Met ingehouden adem luistert de lege straat naar zijn eigen stilte.

Gerrit Hoogstraaten (1953) debuteerde in 1987 met de verhalenbundel Het Schip van Zand (uitgeverij Contact). In 1992 volgde  De Koningin van Antwerpen (uitgeverij Thoth). Na twintig jaar waarin hij diverse amateur-theaterproducties schreef en regisseerde, en ook zelf met een eigen kleinkunstprogramma een paar keer op het podium stond, schreef hij met Wie vleugels heeft zijn debuutroman.