Home Schrijvers over oost Wij zijn dit eiland

Wij zijn dit eiland

0

Deze zomer woon ik precies tien jaar op Sporenburg. Dat is het lekkere, dat ‘op’. Wij noemen Sporenburg namelijk een eiland, ook al is het in feite een schiereilandje, vier straten breed, vastgelijmd aan de Oostelijke Handelskade door de mastodont The Whale. (In die Whale, een groot, asymetrisch flatgebouw woont mijn collega Gerbrand Bakker, die mij ooit vertelde dat hij de eerste bewoner was van dat complex. Dat vond ik een mooi gegeven. Ik zag Gerbrand al zitten, alleen in dat immense gebouw, uitkijkend over het IJ en dat beeld heb ik dan ook gebruikt in mijn tweede roman Gelukkig zijn we machteloos, waarbij ik Gerbrand verving door de hoofdpersoon. Maar dit terzijde.)

Sporenburg, op Sporenburg, daar woon ik. We kochten het huis van een koppel, twee mannen, die uit elkaar gingen. De ene was een hele nijdige, valse nicht die alles wat zijn toekomstige ex zei – een lieve, wat oudere man met een fijne hond – corrigeerde met een diepe zucht en rollende ogen. De man met die hond heb ik daarna nog vaak over het eiland zien lopen, hij had spijt van de verkoop en dat begrijp ik. Het is een heerlijk huis, zij het behoorlijk onhandig ontworpen, iets waar ik in de opening van mijn nieuwe roman Dieven van vuur, uitgebreid op inga. Maar dat is niet erg, het gaat erom dat de dag dat wij dit huis voor het eerst betraden, mijn geliefde en ik meteen wisten dat dit ‘ons’ huis was. In die tijd huurden wij twee verdiepingen van een klein arbeidershuisje in Noord (en dan heb ik het over Noord toen het nog hardcore was, en een week geen afrekening in het criminele milieu, een week niet geleefd was) dat zo stoffig was, dat ik vaak kortademig wakker werd ’s nachts en de arts moest vaststellen dat ik astma had. Onder ons woonde eerst een junkie zonder tanden die wanneer ik hem tegenkwam, mij ofwel helemaal niet herkende ofwel héél hard herkende. Daarna volgde een klassieke Tokkie-familie, inclusief een 15-jarig meisje met overgewicht dat zich alleen verplaatste achterop scooters bij jongens gekleed in een Ajax-trainingspak. En dáárvoor, de eerste maanden dat ik in Amsterdam woonde nadat ik vanuit Antwerpen was verhuisd, deelden we een 30 vierkante meter grote kamer op de Oudezijds Achterburgwal.

In Dieven van vuur zegt de hoofdpersoon in de openingsscène over zijn huis, wat in feite ons huis is, het volgende: ‘Vanuit onze woonkamer geven twee glazen klapdeuren uit op een klein balkon. Niet aan de straatkant, en ook niet aan de achterzijde van het huis maar aan de binnenzijde; ik weet nooit hoe ik dat moet uitleggen. Er loopt een schacht dwars door ons huis. Daar komt het op neer. Ik woon hier graag. Het is een smaakvolle woning, strak maar sierlijk en vrij van logica, als een jonge vrouw. Een ontwerp van Claus & Kaan. Twee gerenommeerde architecten naar verluidt. Mochten zij dit lezen dan zou ik willen zeggen: als je nog eens een huis ontwerpt, probeer dan aan voldoende opbergruimte te denken. Enkele jaren geleden hebben wij hun schacht op de gelijkvloerse verdieping dicht gebouwd en er een extra slaapkamer voor de kinderen van gemaakt.
Wanneer ik op dat balkon sta te roken, met mijn rug naar de woonkamer, op de vlonderplanken, tussen de bloempotten, gevuld met verdorde planten, dan heb ik links van mij de moedige maar kansloze poging van een magere klimopplant om een smerige betonnen buitenmuur toe te dekken, en rechts een met hout betimmerde wand waarachter de gang ligt die de woonkamer met de keuken verbindt. Over de dakramen van onze slaapkamers heen kijk ik door het raam aan de overzijde onze keuken binnen. Vooral ’s avonds, wanneer de rest van het huis donker is en de ingebouwde halogeenlampen onder in de keukenkasten hun licht werpen op het kruidenrekje, het espressoapparaat, een half opgegeten boterham confituur en andere zaken die natuurlijk deel uitmaken van de biotoop die wij het aanrecht noemen, kan deze aanblik mij intens gelukkig stemmen.’

Nu het boek een maand uit is, heb ik wat lezersreacties. Niemand begrijpt deze beschrijving van ons huis. Ze kunnen zich niet voorstellen hoe het eruit ziet, wat er zo bijzonder aan is, waarom de hoofdpersoon ervan houdt. Misschien is dat omdat de hoofdpersoon het niet heeft over het feit dat het huis op een eiland staat, dat het omgeven is met water, overal water, water dat er nooit, op geen enkel moment eender uit ziet, en ook kennen ze onze buren en overburen niet met wie we in de zomer op straat een glas wijn drinken terwijl de kinderen buiten spelen, iets wat hier gewoon kan omdat het zo rustig is, en net zomin hebben deze lezers te maken met het gevecht dat de wind dagelijks voert tussen The Whale en het IJ. Dat zou kunnen. Het zou kunnen dat dit de redenen zijn waarom zij het niet snappen. Maar ik denk het niet. Nee, volgens mij is het veel eenvoudiger: het is ons huis. Wij zijn deze plek. Wij zijn dit eiland. Een subtropisch eiland.

Ivo Victoria (1971) emigreerde in de zomer van 2002 vanuit Antwerpen naar Amsterdam alwaar hij tot op de dag van vandaag woont en werkt. In september 2009 verscheen zijn eerste roman: Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt) bij uitgeverij Anthos. Tot op heden verschenen er vier herdrukken en werden er meer dan tienduizend exemplaren van verkocht in Nederland en België. Het boek stond op de tiplijst voor de AKO Literatuurprijs, haalde de shortlist voor de Selexyz Debuutprijs 2010 en tevens de longlist voor de Academica Debutantenprijs. In 2011 verscheen de tweede roman van Ivo Victoria: Gelukkig zijn we machteloos, opnieuw bij uitgeverij Anthos. Het boek werd door onder meer De Standaard, Het Parool en de VRT cultuursite Cobra.be gerekend tot de beste boeken van 2011 en is inmiddels toe aan zijn derde druk.
Gelukkig zijn we machteloos werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs 2012. Dieven van vuur, de nieuwe roman, is eind maart verschenen bij uitgeverij De Bezige Bij Antwerpen. Het boek werd tot op heden zeer lovend ontvangen.