In het vliegtuig, hoog in de lucht, staar ik uit het raam, denkend aan de week die opeens ten einde is gekomen voordat ik er erg in had. In mijn geestesoog rijden we nog in een gouden avondlicht over wegen die door de Catalaanse heuvels heen meanderen en zie ik Ines’ puntige profiel terwijl ze ongeremd meezingt met de zangeres op de radio: ‘Com els ocells’ (zoals de vogels). Vrijheid. Ines neemt me deze week mee haar leven in, naar de bergen waartussen ze is opgegroeid, waarvan ze de zeegroene kammen kan dromen en precies kan benoemen terwijl we erlangs rijden. En naar de vele middeleeuwse dorpjes waar zij en haar vrienden zijn geboren.
Ik denk aan hoe we de Pic de la Dona beklimmen en de uitzichten vergelijken met screensavers van Windows. Door mijn bewondering ziet Ines de schoonheid van haar thuisland door een vers paar ogen. Dan denk ik aan een lunch van vijf uur lang aan een grote tafel in de achtertuin van haar collega, Aida, die daar haar eigen groenten verbouwt en er tientallen gerechten van heeft gemaakt. Aida’s vader, een reusachtige man met een bierbuik en woeste zwarte krullen, staat vlees te grillen boven de kolen in hun steenoven, legt een stuk lamsvlees op mijn bord en vertelt me met uitgebreide handgebaren dat dit het lekkerste stuk is en ik het móet eten.
Ik denk aan het zwemmen en snorkelen in de wilde turquoise golven, het klimmen op kleine rotseilandjes aan de kust om ervan af te springen en de beste plekken te vinden voor het spotten van visjes. Mijn koppigheid over de schoonheid van de Nederlandse stranden houdt zich opeens gedeisd bij dit aanzicht. En ik denk aan het oogcontact via de achteruitkijkspiegel met een vriend van Ines die mee is naar het strand. En aan de verhalen die we elkaar vertellen in de avond, zittend op een muurtje in het park, met biertjes in de hand. Forever young, zo voelt het op meerdere momenten door de week heen.
‘This landscape that we’re driving through all the time – to me it’s like a film, you know’, had ik op een avond gezegd tegen een vriend van Ines, terwijl we buiten koude ratafia dronken op klapstoeltjes. Hij had een glimlach vol herkenning gelachen – waarschijnlijk gingen er beelden door zijn hoofd van Woody Allenachtige films die ons noorderlingen hielpen om een simplistisch Mediterraan ideaalplaatje te construeren in onze verbeelding.
Aan vriendinnen van Ines vertelde ik hoe jaloers ik was dat hier hun wortels lagen. En hoe diep die wortels waren: ze kenden elkaar allemaal van de basisschool, sommigen van de crèche. Ze waren waarschijnlijk op een dag met snottenbellen onder hun neus op elkaar afgewaggeld en hadden elkaars zijde niet meer verlaten. Toen ze ’s nachts een keer over de donkere wegen van dorp naar dorp zoefden om een kroeg te vinden die nog open was, wendde Ines zich tot mij en zei: ‘You must think we are crazy, but we were born in these roads.’ In het kort: nu de vakantie tot een einde is gekomen, is de welbekende romantisering ingezet.
Ondertussen komt ons vliegtuig steeds dichter bij het land dat ik in een week bijna vergeten leek te zijn. De wereld waarin ik me vanochtend, voordat ik in het vliegtuig stapte, nog bevond, voelt nu al als een droom, een parallelle realiteit, die door de vingers van mijn bewustzijn begint te glippen. De vertrouwde saaie, rechte lijnen die de weilanden van elkaar scheiden en de wegen, doemen langzaam op terwijl we omlaag zakken door het wolkendek. Het land waar ‘alles goed geregeld is’ en waar er ‘tenminste fietspaden zijn om op te fietsen’, zoals het had geklonken uit de monden van Ines’ vrienden. Tja, daar zijn we weer, denk ik met een zwaar hart.
Eenmaal thuisgekomen laat ik mijn tassen op de grond zakken, schop ik mijn zware bergschoenen uit en was ik in de keuken het laatste Catalaanse vuil van mijn handen. Nu is er niks tastbaars meer over wat me eraan herinnert dat het allemaal echt was, behalve de steen die ik heb meegenomen van de Pic de la Dona.
Terwijl ik in de dagen erna zonder animo, maar op de automatische piloot, de dingen doe die men doet na terugkomst van vakantie – schoonmaken, kleren wassen, boodschappen inslaan – komt er geleidelijk aan een nuance in mijn romantisering van Het Zuiden. Ik herinner me dat meerdere vrienden van Ines benoemden hoeveel moeilijker het voor jonge mensen in Spanje was om een baan te vinden en dat de Spaanse regering tijdens de coronacrisis niet zomaar ergens geld vandaan kon halen om de economie te redden, in tegenstelling tot Nederland. En dat ik flarden opving van verhalen over sommigen van hen die het emotioneel zwaar hadden; dat zij ondanks hun prachtige omgeving gewoon mensen waren die mensenlevens leefden, inclusief mensenproblemen. Denkend aan zulke momenten voelt mijn pure bewondering plotseling als een naïeve blinde vlek.
En wanneer al mijn boodschappen zijn ingeslagen en ik op weg naar huis de hoek van mijn straat om kom, is er weer iets wat mijn bewondering wekt. Op de dakrand van de Turkse bakkerij zitten een stuk of tien duiven in een keurig rijtje naar beneden te kijken, vlak boven het logo op de gevel waar in grote zwarte letters ‘BAKKERIJ’ op staat, met een takje graan aan elke kant. Met de strakblauwe lucht als hun achterdoek lijken ze te vragen om een foto, en die maak ik dan ook. Amsterdam. Ik sluit het weer in mijn hart.