Uit het Geheugen van Oost | Op zondag 2 april 2017 werden voor de stoep van de Glutenvrij Winkel aan de Pretoriusstraat 37 door de kunstenaar Gunter Demmig stolpersteinen geplaatst ter nagedachtenis aan de familie Roe. Mijnheer Roe was in 1937 een comestibles zaak gestart in ditzelfde pand en werd in november 1942 opgepakt en afgevoerd omdat hij een Jood was.
Verhaal van Greet Kraan | Het Geheugen van Oost
In de winkel waren op 2 april veel belangstellenden aanwezig, de huidige winkeliers, buurtgenoten, familieleden en nabestaanden van het echtpaar Roe. Dochter Greet is de initiatiefneemster van het plaatsen van de stenen. Tijdens de korte plechtigheid werd het gedicht voorgedragen dat overbuurvrouw Willy Sennebad schreef. Als kind zag zij het wegvoeren van haar buren.
Greet Roe – dochter van het echtpaar – was een belangrijke gast tijdens de gebeurtenis en ze vertelt het achtergrondverhaal.
‘Mijn vader was van huis uit geen winkelier, hij werkte op kantoor, maar mijn moeder werkte in de slagerij van haar ouders. Ze was een zelfstandige vrouw, 7 jaar ouder dan mijn vader en wilde eigenlijk nooit trouwen, maar toen ze mijn vader leerde kennen veranderde ze van gedachten. Ze schijnt een echte zakenvrouw te zijn geweest en de drijvende kracht achter de winkel.
Mijn vader huurde het winkelpand in 1937 van de familie Schrijver-van Huijstee, toendertijd was er nog een kelder onder de winkel, en heeft de ruimte verbouwd. We woonden achter de winkel. De zaak werd ‘Del Rio’ genoemd en liep goed. De amandelkoekjes en mokkaboontjes die er verkocht werden hadden een zekere faam. Mijn vader was een eenvoudige man, maar een bekende winkelier. Toen de Nederlandse militairen zich in 1940 terugtrokken na de nederlaag, deelde hij amandelkoekjes aan ze uit toen ze door de buurt trokken. Zelf ben ik in 1940 geboren, dus heel veel persoonlijke herinneringen heb ik niet, maar het is een feit dat ik me altijd thuis voel in deze buurt al ben ik elders opgegroeid.
Mijn vader is in november 1942 opgepakt, mijn moeder was toen hoogzwanger van mijn zusje dat in januari 1943 is geboren. Mijn vader heeft nog een verzoek gedaan om mijn moeder te bezoeken na de bevalling, maar dat is afgewezen. In juni 1943 is mijn moeder opgepakt, kort daarvoor was het mijn moeder gelukt om haar kinderen te laten onderduiken. Mijn oom Salomon Roe – marktkoopman – was met een niet Joodse vrouw getrouwd die contact had met het Utrechts kindercomité. Mijn zusje en ik zijn door die organisatie in verschillende gezinnen ondergebracht.
Kort na bevrijding kwam mijn oom Sal ons opzoeken. Hij wist dat mijn ouders het niet overleefd hadden, beiden zijn in Sobibor vermoord. Mijn oom had zelf 6 kinderen en kon ons er niet bij nemen. We zijn dus ieder in ons pleeggezin gebleven, hebben elkaar wel leren kennen, maar een echte zusterband hebben we nooit meer gekregen.
Op veel latere leeftijd ben ik een speurtocht op internet begonnen naar mijn ouders. Ben toen op ‘het Geheugen van Oost‘ terecht gekomen. Via de website heb ik contact gekregen met de familie Sedée, zij hadden herinneringen hoe ze als 10 of 12-jarige kinderen een oogje op me hielden toen ik als kleintje buiten in de kinderwagen lag. Maar nu zullen er weinig mensen meer zijn die mijn ouders gekend hebben. Des te belangrijker dat de Stolpersteinen er nu liggen.’