Home Schrijvers over oost Ver weg in Oost

Ver weg in Oost

0

Lang geleden was Oost heel ver weg. Ik woonde in andere stadsdelen, achtereenvolgens in Zuid, de Jordaan, De Wetering- en de Rivierenbuurt. Op de middelbare school was ik bevriend met een jongen die in de buurt van de Jaap Eden-baan woonde: van de tochten door weer en wind, met diverse trams en bussen, om een uurtje rondjes te kunnen schaatsen, wist ik al hoe ver dit was. De vriend van de middelbare school kwam maar beter gewoon bij mij langs, dat was een stuk makkelijker. Die ene keer dat ik bij hem thuis ben geweest (ik besefte opeens dat de vriend deze verschrikkelijke afstand tweemaal per dag aflegde!), belde zijn moeder na het eten naar mijn ouders om te zeggen dat het misschien handiger was wanneer ik zou blijven slapen.

Alleen aan het begin van de jaren zeventig woonde ik, nee, logeerde ik tijdelijk in Oost. Ik was negentien en op een van de dieptepunten in mijn leven aangeland. Zoals bij de meeste dieptepunten was het zo diep dat ik het pas achteraf een dieptepunt durfde te noemen. Ik keerde terug van een verblijf van zes maanden uit Finland waar ik op een boerderij had gewerkt; ik had geen huis, dat was kort voor vertrek opgedoekt, mijn moeder was alweer twee jaar dood, mijn vader was eindelijk, tot zijn niet geringe opluchting, bij zijn vriendin ingetrokken, mijn eigen vriendin had het een dag na mijn terugkeer uitgemaakt; ik wist niet wat ik zou gaan doen, ja, studeren, had ik mijn vader beloofd, maar ik was al aan berekening begonnen: na hoeveel maanden zou ik geloofwaardig met studeren kunnen stoppen, en hoeveel maanden langer zou ik nog geloofwaardig tegenover mijn vader kunnen volhouden dat ik nog steeds studeerde, zodat hij zijn bijdrage aan mijn studiekosten niet zou stopzetten.

Op de eerste avond waarop ik na het eten te lang bleef hangen in het huis van de vriend en zijn ouders, was het al duidelijk dat ik er die nacht zou blijven slapen. En waarschijnlijk ook wel de nacht erna. Waar moest ik heen? Ik was zielig. Ik was een halve wees zonder toekomst. We kunnen hem toch niet wegsturen? zullen de ouders van de vriend ongetwijfeld ’s nachts in bed op fluistertoon met elkaar hebben overlegd. Pas anderhalf jaar later durfden zij voorzichtig aan te kaarten dat het misschien goed voor mij was om eens op eigen benen te gaan staan.

Ze woonden in het Flevopark, in een drietal doorgebroken houten huisjes aan het water. Het was zo’n plek die je normaalgesproken ‘een paradijsje’ zou noemen. Wanneer je je op het dieptepunt van je leven bevindt, is het vooral heel ver weg. Ver weg van alles, van de stad waar het allemaal gebeurde. In Oost zelf gebeurde in die tijd nog helemaal niets. Ik herinner me één slager en een handel in kolenkachels in de verder doodstille Javastraat. Op de terugweg vanuit de stad, op de fiets, begon die stilte bij het Tropenmuseum, maar waarschijnlijk al eerder. De stilte wierp zijn schaduw vooruit: ook in de Plantage Middenlaan was het al zo stil dat je elk afzonderlijk dier in Artis kon horen ademen.

En na dat stille niemandsland tussen Tropenmuseum en het einde van de Javastraat trad dan nog eens de echte stilte in. Een stilte waarin je alleen nog je eigen ademhaling hoorde – kort daarna overstemd door het bonzen van je hart. Het park was stikdonker en verlaten. In al die jaren dat ik met doodsangst door die ondoordringbare duisternis fietste, ben ik er nooit iemand tegengekomen. Het was de angst om wel iemand tegen te komen, die de oorzaak was van de hartkloppingen.

Vandaag de dag woon ik alweer bijna twee jaar op hooguit tien minuten lopen van de houten huisjes in het park. In 1993 ben ik definitief teruggekeerd naar Oost: eerst een paar jaar in de Linnaeusparkweg, daarna in de Pythagorasstraat en tegenwoordig aan de rand van het Science Park. Oost is niet langer heel ver weg als je er zo lang woont. Voor de cafés, restaurants, terrassen en boekwinkels hoef je al lang niet meer naar het van de toeristen vergeven centrum. De hel is de Kalverstraat op zondagmiddag, het paradijs het uitzicht op het Flevopark en in de verte af en toe een boot die door het Amsterdam-Rijnkanaal vaart.

Sinds 2000 ongeveer spelen ook al mijn boeken zich geheel of gedeeltelijk in Oost af. In Odessa Star (2003) wordt elke straat nog bij naam genoemd en vindt er een liquidatie plaats in het Flevopark. ‘Jekyll en Hyde in de Watergraafsmeer’, kopte de criticus van de NRC bij het verschijnen van Het diner (2009). In mijn in mei te verschijnen nieuw roman, Geachte heer M., wonen de belangrijkste personages opnieuw in Oost. Zonder straatnamen dit keer, voor de niet-ingewijden zou het ook een stil hoekje van Zuid kunnen zijn, maar de lezer uit Oost weet  meteen waar we hier over hebben.

Hier woon ik, hier blijf ik. Voor veel Amsterdammers is Oost nog steeds heel ver weg. Laat dat vooral zo blijven: het moet hier ook geen Kalverstraat op zondagmiddag worden.

Herman Koch is bekend als televisiemaker en acteur in de televisieserie Jiskefet, schrijver van romans en korte verhalen. Zijn literaire romandebuut was Red ons, Maria Montanelli (1989). Een van zijn bekendste romans is Het Diner. Het boek won in 2009 de NS Publieksprijs. In 2013 is dit boek een bestseller in de Verenigde Staten. Nooit eerder stond een van origine Nederlandse roman zo hoog genoteerd in een Amerikaanse bestsellerlijst. Zijn nieuwste roman is Geachte heer M.