Home Overzicht Verhalen uit de Plantage | Spakkie

Verhalen uit de Plantage | Spakkie

0

| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |

Als ik deze dagen weer eens een artikel lees over de problematiek, de hectiek rond integratie en discriminatie in dit ‘gave land’ denk ik met weemoed aan het koffiehuis. De ‘bevolking’ van het Hok was zo divers en zo bont als je het ooit zal treffen. Italianen, Hongaren, Grieken, Arabieren, Duitsers, Joden, hippies, professoren, taxichauffeurs, pooiers, bankiers, junkies, acteurs, zigeuners, ‘wit’, ‘zwart’, ‘blauw’, ‘bruin’, jong, oud, door en met elkaar. Allemaal zonder dat dit noemenswaardige problemen opleverde.

‘Kleine Sjallie’ was een sigarenrokende dwerg (altijd keurig in pak met stropdas) die in hoog aanzien stond vanwege zijn vaardigheid met de biljartballen, los van zijn uitgebreide kennis en deskundigheid aangaande renpaarden. Eén en ander (de multicultuur) had vooral te maken met de florerende exotische horeca in de directe omgeving van het Leidseplein. Zo leerde ik moeiteloos scheldwoorden, vloeken en kreten in het Italiaans, Hongaars en Hebreeuws die bij het spel naar buiten komen. ‘Doep de ah sjekkut bèh’ betekent: ‘kom uit je hok en snel’. Dit was een Hongaarse strijdkreet bij het toepen, als mijn herinnering me niet bedriegt. ‘Testa de mientje’ is Italiaans voor kloten van de ezel. ‘Minaa woin pahoin’ is Fins, staat voor ‘ik word niet goed’.

Er ging wel eens iets mis uiteraard. Zo weet ik nog dat een pas in het Hok gearriveerde oude Griek alleen aan een tafel zat bij het raam. Het was woekeren met de ruimte, met de tafels, dus twee schakers schoven aan met bord en stukken. De Griek maakte bezwaar. Hij was kennelijk gewend aan zijn eigen tafel te zitten. Hij zei, merkwaardigerwijs in het Duits : ‘Ich bin der Griechische Chef’. Het maakte niet veel indruk.

Eén van de eerste exoten in het schaakcafé was Domenico, een Italiaanse taxichauffeur. Zijn kromme Nederlands was hilarisch, fameus. Hij had het bijvoorbeeld geregeld over ‘schmerieke paip’ (smeerpijp). Hij zei ‘voordat de brandweer komt’ in plaats van ‘voordat er brand uitbreekt’, als hij actie moest ondernemen bij het kaarten. Iedereen noemde hem ‘Spagghetti’ of ‘Spakkie’. Daar zat hij totaal niet mee.

Het zal in de jaren tachtig zijn geweest. Kersttijd, zeer slecht weer, sneeuw en ijs. Ik besluit bij uitzondering een taxi te nemen naar huis, naar de Plantage. Ondanks het late uur (ik had nog een bezoek gebracht aan café de ‘Gieter’) staat er een lange rij bij de standplaats voor de City op het Leidseplein. Als ik eindelijk aan de beurt kom opent de chauffeur het portier. Hij zegt teleurgesteld: ‘heppe ikke dat’. Het is Spakkie. Hij brengt me gratis thuis.