Home Overzicht Verhalen uit de Plantage | Tramperikelen (lijn drie)

Verhalen uit de Plantage | Tramperikelen (lijn drie)

0
| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |

Zomer 1969. Ik ben weer eens in de val gelopen van Amor (Summer of love). Ik zit, bovendien, in de nadagen van een andere relatie. In mijn warrige hoofd bestaat geen ruimte voor het besef dat dit avontuur gedoemd is te mislukken. N. beeldend kunstenaar in opleiding, maar daarnaast fanatiek en militant verknocht aan de wereldrevolutie. En ik, weliswaar romantisch georiënteerd maar, naar mijn mening, realistisch, pacifistisch medisch student: dat is geen match.

In onze vriendenkring gaat in die tijd de lofzang rond over de nieuwe LP van de ‘The Velvet Underground’ met de gelijkluidende titel. We hebben een afspraak gemaakt met G. om haar exemplaar van de plaat op te nemen met mijn bandrecorder. Dat is geen sinecure want dit ding is loodzwaar. Ik stop het apparaat in een boodschappentas en we stappen in de tram om ons van de Linnaeusstraat te begeven naar het Haarlemmerplein. Lekker zonnetje, wat kan ons gebeuren.

Om een duistere reden neem ik zelden lijn drie. Mijn vriend R. hangt de theorie aan dat lijn drie voor de burgers is en lijn tien voor de swingers, ook vanwege de locatie van Paradiso. Beide lijnen beschrijven een parallelle cirkel om het centrum van Amsterdam.

N., oranjekleurig kort kapsel, tenger postuur, ziet er aanzienlijk jonger uit dan dat haar leeftijd daadwerkelijk is. In de tram is nog net één plaats beschikbaar. N. gaat zitten. Ik ernaast, met de tas. De volgende halte stapt een zichtbaar zwangere vrouw moeizaam in. Een man, die me tot dan niet is opgevallen, tikt N. op haar schouder. Hij sommeert haar – hij zegt ‘meisje’- om op te staan voor de drachtige dame. Hiermee is hij precies aan het verkeerde adres.

N. kleurt rood. Ze bijt de man toe dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien. Als ze ooit van plan was geweest om op te staan, zo roept ze, dan is daar nu geen sprake meer van. De zwangere dame heeft intussen een zitplaats gevonden, maar de moraalridder, ogenschijnlijk glazenwasser – want aan zijn hand draagt hij een emmer met spons, zeem en wisser – richt zijn redeloze woede nu op mij. Het mannetje – zo groot is hij niet, ik kan hem wel hebben – roept dat hij me wel te pakken zal nemen.

Ik denk dat het wel zal loslopen, we moeten nog een eind, maar mijn nieuwe vijand blijft in de buurt. Hij blijft me dreigend aankijken. Wanneer we ten langen leste uitstappen op het Haarlemmerplein dringt de man ons voorbij. Hij zet zijn bril af, de emmer op de grond, stormt op me af met gebalde vuisten. Nu knapt er iets in N. Zij springt tussen ons in. Zij schreeuwt dat als de man wil vechten dat hij dan eerst langs haar moet zien te komen.

De, meteen gevormde, kring van talrijke toeschouwers jouwt me uit. Iemand roept dat ik, laf langharig tuig, me maar in het Vondelpark moet gaan verstoppen. Ik maak geen aanstalten om achter het menselijke schild vandaan te komen, daar ik de situatie niet als bedreigend ervaar. Niet in de laatste plaats, omdat ik er feitelijk om moet lachen. De glazenwasser loopt woest weg, schreeuwend dat hij mij nog een keer zal opzoeken.

Onze liefde loopt, niet lang na het lijn-drie-avontuur, op de klippen van de revolutie. Ik weiger om met N. te vertrekken naar Afrika om ons in Angola te mengen in de guerrillastrijd.

Nog immer als ik de prachtige muziek hoor van Velvet Underground (Candy Says, Pale Blue Eyes, Beginning To See The Light, After hours) denk ik aan dappere N.