In het boek De stad vertelt Marcel van Engelen hoe Amsterdam in de laatste vijftig jaar van wijk tot wijk veranderde. Eén van die wijken die hij beschrijft is de Dapperbuurt. Hij laat zien welke ideeën, krachten en mensen Amsterdam maakten tot de stad die ze nu is.
Evelien Polter | Foto Frank Schoevaart
Het stadsbestuur van de zestiger en zeventiger jaren was gegrepen door het idee van cityvorming: grote, glimmende kantoren en hotels in het centrum van de stad, wonen in huizen vol licht en lucht in de Westelijke tuinsteden of in gemeenten als Purmerend en Almere. Dwars door het centrum werden nieuwe snelwegen gepland. Waar werd het stadsbestuur toen door geïnspireerd?
Tussen 1965 en 1984 verlieten zo’n 425.000 inwoners de stad, ongeveer de helft van de bevolking, er kwamen er maar 200.000 voor terug. De oude wijken stonden op instorten. Rond 1980 was er hoge werkloosheid en veel armoede. Krakers, junks en prostituees tekenden het straatbeeld.
De idealen van de stadsbestuurders over de herinrichting van de stad en hoe ze mensen fatsoenlijk konden huisvesten, speelden beide een rol bij de herinrichting van de stad. Doordat het Nederland in de jaren ’60 economisch voor de wind ging en het autobezit vervijfvoudigd was, ging men denken: ruim baan voor de auto. Deze technologische ontwikkeling maakte dat mensen in de provincie konden gaan wonen maar toch in Amsterdam blijven werken. Om die mensen toegang tot de stad te geven werden snelwegen dwars door het centrum gepland, leidend naar nieuwe kantoorgebouwen in de binnenstad. Wenkende voorbeelden waren Londen en Amerikaanse steden.
In de Dapperbuurt waren 32 cafés. Die moesten allemaal weg, net als de markt. In 1970 werd de actiegroep ‘De Sterke Arm’ opgericht door de latere documentairemaker Ireen van Ditshuyzen en haar vriend Eric de Lange. Onder brieven aan bewoners wier woning onbewoonbaar werd verklaard, stond dat de dienst Bouw en Woningtoezicht ‘de sterke arm’ (politie) zou inschakelen als ze niet vrijwillig zouden vertrekken. Zij een sterke arm, wij een sterke arm, dachten de actievoerders. Je beschrijft de geschiedenis van deze actiegroep en de reacties van de politiek en het bestuur van Amsterdam. Wat was de reden dat je daar zo uitgebreid bij stil wilde staan?
‘De Sterke Arm’ heeft net als de andere buurtactiegroepen het beleid van sloop en nieuwbouw gekeerd. Deze groep was veel onbekender dan bijvoorbeeld de actiegroep van de Nieuwmarktbuurt, terwijl De Sterke Arm minstens zo belangrijk was voor de verdere ontwikkeling van Amsterdam. De buurtactiegroepen hebben voor een groot deel de koers van de stadsvernieuwing bepaald en voor behoud van de 19-eeuwse gordel gezorgd. Bijna die hele ring, die als een halve maan om de binnenstad heen ligt, stond op de nominatie om te worden gesloopt.
Je schrijft dat onder leiding van wethouder Michael van der Vlis (1978-1990) de draai bestuurlijk is gemaakt. Hij vond dat we met zijn allen gewoon weer lekker in de stad moesten gaan wonen. Ik kende het belang van zijn wethouderschap niet. Hoe komt het dat zijn werk zo weinig aandacht heeft gekregen?
Wethouder Ruimtelijke Ordening (RO) Michael van der Vlis vormde tussen 1978 en 1986 een koppel met volkshuisvester Jan Schaefer, de man die luidkeels riep dat je in gelul niet kunt wonen. Deze PvdA-wethouders vertaalden de acties van buurtactiegroepen naar stedelijk beleid.
In 1974 schreef Van der Vlis als gemeenteraadslid het rapport Macht aan de wijken. Hij schreef ook over het belang van goed gereguleerde verkeersstromen en het belang van de fiets in de stad. Wat buurtactiegroepen zoals die in de Dapperbuurt wilden, verwoordde hij. Hij was de vertolker van het breder gevoelde idee. Van der Vlis was econometrist daardoor kon hij goed verkeersstromen berekenen en structuurplannen herschrijven. Hij functioneerde meer dan Schaefer op de achtergrond en had een hekel aan publiciteit. En bovenal: het effect van RO is niet meteen zichtbaar, huizen bouwen (Schaefer) wel. Impact van Van der Vlis is nu pas goed te zien.
Wanneer we naar de stad van nu kijken dan kunnen we een gedeelde stad zien met wijken waar het zeer goed gaat en andere delen van de stad waar veel armoede is. Is het woningmarktbeleid de grote verklarende factor voor deze gentrificatie van Amsterdam?
De segregatie tussen groepen bewoners is niet gepland of geregisseerd, zoals wel eens wordt beweerd. Dat de Bijlmer grotendeels Surinaams en Afrikaans is geworden, kwam door leegstand daar en de komst van grote groepen Surinamers. De Westelijke Tuinsteden zijn gebouwd om mensen uit de stad een plek te bieden. Die wijken waren populair en wit. Vanaf de jaren negentig, toen die eerste generatie bewoners overleed of daar wegtrok, kwamen in de relatief grote woningen gezinnen van voormalige gastarbeiders die meerdere kinderen hadden en als enige daarvoor in aanmerking kwamen. Andere gezinnen waren er nauwelijks meer in de stad.
De verschillen tussen arm en rijk zijn wel groter geworden en scherper. In Nieuw-West bijvoorbeeld heb je een flatgebouw met sociale huurwoningen naast een gebouw met alleen maar koopwoningen van 800.000 of meer. Die gebouwen staan daar naast elkaar. Terwijl je veertig jaar geleden daar nauwelijks koopwoningen zag. Een zelfde ontwikkeling zie je in Noord. Beide segmenten van de woningmarkt, sociale huur en vrije markt (koop en vrije sector huur), bewegen de andere kant op. De koopwoningen worden steeds duurder en de toewijzing van sociale huurwoningen is steeds meer beperkt tot een groep arme mensen. De kloof tussen die twee groepen is niet opgevuld in de stad. Er is een polarisatie op de woningmarkt. Kapitaal en inkomen zijn de belangrijkste onderscheidende elementen geworden om te bepalen of iemand in de stad kan wonen. Er is daardoor een polarisatie van de sociaaleconomische positie van de bewoners van Amsterdam.
Amsterdam is de laatste veertig jaar enorm gegroeid qua aantal inwoners en nog veel harder qua banen. In de afgelopen veertig jaar is het inwoneraantal met ongeveer dertig procent gegroeid en het aantal banen met honderd procent. De stad is een enorme banenmotor gebleken. Of kijk naar het aantal studenten, nu zo’n 120.000. Begin zeventiger jaren waren dat er 20.000. Dat allemaal bij elkaar opgeteld verklaart de druk op de stad door vooral jonge mensen.
In je boek spreek je over Hotel Amsterdam, en daarmee doel je niet alleen op het groeiende toerisme. Van de mensen die in 2013 in Amsterdam woonden, woonde slechts de helft er in 2023 nog. Hoe komt het dat een deel van inwoners Amsterdam gebruikt als hotel?
De particuliere investeerders bouwen vooral veel kleine appartementen, waar de bewoners maar tijdelijk wonen. Dit soort bouw bevordert de doorstroom. Er zijn maar weinig gezinswoningen. Amsterdam is een stad van kleine appartementen, ook in vergelijking met Utrecht, Den Haag of Rotterdam. Daardoor vertrekken gezinnen massaal uit de stad. De gemeente ziet dat wel, maar is wat nieuwbouw betreft grotendeels afhankelijk van de marktpartijen omdat ze zelf niet bouwt.
In de jaren tachtig kreeg de gemeente miljarden van het rijk om de woningnood op te lossen daardoor kon zij toen de regie over de woningbouw en stadsvernieuwing voeren. Als de stad weer controle wil over de volkshuisvesting dan moet er een andere financieringsstroom komen.
Komt er een vervolg op De Stad?
Ik heb nog niets concreets maar ik ben nog niet klaar met Amsterdam. Er is zoveel niet in mijn boek terechtgekomen, wat ik wel interessant vind, dat ik daar nog mee verder wil gaan. Ik wil niet mijn kennis over boord zetten door iets totaal anders te gaan doen.