De tien van Den Haag: topambtenaren tijdens de bezetting is uitgeroepen tot het beste politieke boek van 2025. Het boek gaat over de tragiek van besturen in oorlogstijd. Schrijver is Stephan Steinmetz, al decennialang bewoner van Oost en van 1990 tot 1998 voorzitter van toenmalig stadsdeel Zeeburg.

Evelien Polter | Foto Frank Schoevaart

Steinmetz beschrijft op fascinerende wijze hoe de voltallige regering in 1940 naar Londen vlucht en de ambtelijke top in verwarring achterlaat. Met oog voor detail beschrijft hij hoe deze topambtenaren probeerden het land draaiende te houden, balancerend tussen het dienen van de Nederlandse bevolking en de eisen van de Duitse bezetter.

Wat gebeurde er toen de bestuurlijke elite noodgedwongen de leiding nam?

Door de Duitse bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) werd de secretaris-generaal, de hoogste ambtenaar van een ministerie, plotsklaps een soort minister. De secretarissen-generaal (de sg’s) kozen ervoor het gehoorzame overheidsapparaat intact te laten. Ze vonden dit beter voor het normale leven, voor de voedselvoorziening, voor onderwijs en arbeid, voor orde en rust op straat en voor later. De Duitsers hielden zich hier afzijdig van.

Wat was de aanleiding om dit boek te schrijven?

De aanleiding voor het boek ontstond tijdens mijn onderzoek naar Asterdorp in Amsterdam Noord. Steeds weer kwam ik de naam tegen van Karel Frederiks, destijds de hoogste ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij was verantwoordelijk voor de opdracht van de Duitsers om Joden uit heel Nederland in Amsterdam, o.a. in Asterdorp, te laten wonen. Dat wekte mijn nieuwsgierigheid: welke macht had deze man eigenlijk? Vanuit die vraag ben ik verder gaan zoeken naar zijn achtergrond en invloed. Al snel ontdekte ik dat Karel Frederiks niet de enige was met zo’n bijzondere positie. In totaal waren er tijdens de Duitse bezetting tien secretarissen-generaal. Juist dat maakte hun rol zo bijzonder: ze moesten balanceren tussen het uitvoeren van hun ambt, het beschermen van de bevolking en de eisen van de bezetter. Het was deze unieke combinatie van persoonlijke verantwoordelijkheid, bestuurlijke macht en morele dilemma’s die mij ertoe bracht om hun verhalen te onderzoeken en op te schrijven.

Al in augustus 1940 voerden de Duitsers de eerste anti-Joodse maatregelen in, zoals het verbod op het aannemen van Joodse werknemers bij de ministeries en het blokkeren van promotiekansen voor Joodse ambtenaren. Hoe gingen de secretarissen-generaal om met deze discriminerende regels en wat was hun reactie op deze ingrijpende beperkingen?

De sg’s wisten zich geen raad met deze situatie en raadpleegden daarom de Nederlandse Grondwet. Ze ontdekten dat de maatregel in strijd was met artikel 5.1. Toen de Duitsers vervolgens deze regel schrapten en een verordening instelden waardoor het betreffende artikel buiten werking werd gesteld, was de juridische dekking geregeld. De sg’s hielden zich vooral vast aan de letterlijke tekst van de wet, zonder stil te staan bij de gevolgen van het loslaten van de oorspronkelijke bedoeling achter die regels. Daarmee negeerden ze de fundamentele waarden waarop de Grondwet was gebaseerd. Dit leidde ertoe dat de overheid actief meewerkte aan het uitsluiten van Joodse Nederlanders: zij werden systematisch buitengesloten van een baan bij een ministerie. Dit is een duidelijk voorbeeld van institutioneel racisme, omdat de regels zodanig werden aangepast dat een hele bevolkingsgroep het recht werd ontzegd om te werken bij een departement. De sg’s hadden er ook voor kunnen kiezen om principieel ‘nee’ te zeggen, maar door in het begin hun principes los te laten, raakten ze steeds verder van hun morele kompas verwijderd. Zo slikten ze de argumenten van de Duitsers en werden de discriminerende maatregelen stap voor stap genormaliseerd, waardoor de aparte behandeling van Joden als vanzelfsprekend werd aanvaard.

Bij lezing van je boek dacht ik al snel aan de voorzitters van de Joodse Raad, Abraham Asscher en David Cohen. Waarom gaat deze vergelijking toch niet op? 

Het tijdrekken, het slijmen, de scherpe randjes eraf halen, dat hebben beide groepen gedaan. In die zin is het vergelijkbaar. Maar de leden van de Joodse Raad stonden onder directe en levensbedreigende druk van de nazi’s; zij werden voortdurend gechanteerd met de dreiging dat als zij niet meewerkten, er direct honderden Joden naar concentratiekampen als Mauthausen gestuurd zouden worden. Dit vormde de kern van hun handelen en beperkte hun speelruimte tot het uiterste. Bij de sg’s lag dat fundamenteel anders: hoewel ook zij moesten laveren tussen het uitvoeren van hun ambt en de eisen van de bezetter, handelden zij zonder acute dreiging. Wanneer een sg niet langer wilde meewerken, kon hij in principe vrijwillig vertrekken, vaak zelfs met een afscheidsreceptie en een uitkering.

Voor je boek ontving je de prijs voor het beste politiek boek van 2025, zie je zelf raakpunten met de huidige politieke situatie?

Ik spreek, op uitnodiging van de ministeries, bijna elke week met groepen ambtenaren, ook met de huidige sg’s. Ambtenaren vertellen mij dat ze “met een steen in hun maag” naar hun werk gaan. Dit gevoel van knagende twijfel komt vooral voort uit het besef dat fundamentele waarden als gelijke behandeling (artikel 1 van de Grondwet) en het recht op vrijheid van geweten steeds vaker onder druk staan door politieke maatregelen. Als ambtenaar heb je dan de controlerende en waakzame taak om ontsporing te voorkomen, vergelijkbaar met de rol van de Kamer en de rechterlijke macht. Dat vraagt niet om een persoonlijke mening, maar om het bewaken van de rechtsstatelijke orde – juist wanneer die onder druk staat. Op 22 september bijvoorbeeld verklaarde minister Mona Keijzer dat ze de wet, waarin het met voorrang huisvesten van mensen met een verblijfsvergunning wordt verboden, gewoon doorzet. Ondanks het feit dat de Raad van State heeft geoordeeld dat het voorstel strijdig is met onze grondrechten. Dit hoogste adviesorgaan oordeelde dat het wetsvoorstel de mogelijkheid aan statushouders ontneemt om via een ‘urgentiecategorie’ een woning te krijgen, terwijl anderen die mogelijkheid wel hebben. Daarmee wordt inbreuk gemaakt op artikel 1 van de Grondwet: het recht op gelijke behandeling. Het fundament waarop onze rechtsstaat is gebouwd. Wat doe je dan als ambtenaar die dit beleid moet uitvoeren?

Je boek is ook genomineerd voor de Libris Geschiedenis Prijs 2025. Je was stadsdeelvoorzitter, journalist en ambtenaar. Hoe heb je je dit vakgebied van de geschiedenis eigen gemaakt?

Toen ik in 2008 opeens tijd had, besloot ik de geschiedenis van Asterdorp in Amsterdam Noord uit te pluizen. Ik bracht veel uren door in verschillende archieven en ontdekte hoe bijzonder ik het vind om dagenlang op zoek te gaan naar sporen uit het verleden. Elk archiefbezoek leverde verrassende inzichten op die mijn nieuwsgierigheid bleven prikkelen. Die ontdekkingen, gecombineerd met mijn plezier in schrijven, vormen de basis voor mijn historische boeken.