In de Polderweg, daar waar de stad nog net zijn laatste stoeptegel uitstrekt voor hij zich gewonnen geeft aan gras, stond jarenlang een gebouw dat rook naar natte hond en hoop. Niet bepaald een geur waar men een parfum van zou maken, maar toch – het had iets troostrijks. Het Dierenasiel aan de Polderweg. Gebouwtje van niks, met ramen die altijd nét te beslagen waren om naar binnen te gluren, en een naam die je eerder zou geven aan een kabouter dan aan een opvang voor de gestrande viervoeter: ‘DOA: Dieren Opvang Amsterdam.’ Maar het deed z’n werk. Dag in, dag uit.

Fred van der Zwalm

Ik kwam er niet vaak. Gelukkig niet. Maar als ik er kwam, werd ik begroet door een kakofonie van geblaf, gemiauw en zo nu en dan een klagelijke papegaai die ‘lekker wijf!’ riep – overgebleven van een schip of een eenzame bejaarde, wie zal het zeggen. De medewerkers, stuk voor stuk mensen met harten als hondenmanden – groot, zacht en een tikje muffig – deden wat ze konden in de strijd tegen de vergetelheid. Ze borstelden vacht, reikten koekjes aan en lieten op regenachtige dinsdagen drie pitbulls tegelijk uit, als levende stormrammen door het Oosterpark of Frankendael.

Het dierenasiel in 1941 Foto Stadsarchief Amsterdam

Maar de tijd, die zure ouwe snoeperd, beet ook daar. De regels veranderden, het geld verdween, de stad wilde groeien – en een asiel, tja, dat is nou niet bepaald hip vastgoed. Dus in 2007 sloot het asiel z’n deuren. De honden verhuisden naar een moderner oord, ergens in Osdorp waar je met de metro niet eens komt zonder kompas. En het pand werd leeg. Vergeten. Alleen de geur van natte hond bleef, hardnekkig als een herinnering waar je niet van afkomt.

Toen werd het stil aan de Polderweg
Tot daar, tien jaar later, ineens een ander geluid klonk. Geen geblaf, geen gemiauw – maar het zachte gepruttel van gistend bier en het gerinkel van proefglazen. De geur van hop en mout, ook niet onaangenaam. Brouwerij Poesiat & Kater streek neer in het oude asiel, alsof een kat zich oprolt op de plek waar ooit een dogo Argentijn lag te snurken.

Ze hadden het netjes gedaan, moet ik zeggen. De gevel bleef overeind – met die klassieke arbeidersbouw die je nog herkent uit de tijd dat iedereen rookte en melk deugdzaam was. Binnen deden koperen ketels hun werk onder het toeziend oog van jonge mannen met baarden en tatoeages van molenwieken en keeshonden. De bierkaart las als een hoofdstuk uit een vergeten sprookjesboek: Muuke, Smuling, Kaintz. Alsof kabouters hier ook een poot aan de grond hadden gekregen.

Ik zat daar op een namiddag aan de toog – het soort middag waarop de regen je jas binnensluipt en je verlangt naar iets warms dat tintelt. Naast me een man met een bril, dik als jampotten. We raakten aan de praat.

‘Wist je dat hier vroeger het asiel zat?’ vroeg hij, en ik knikte. Natuurlijk wist ik dat. Ik had hier ooit een kat gehaald die luisterde naar niets en alles kapot krabde. ‘Zit nog in de muren, hè,’ zei hij, en hij tikte met zijn knokkels op de bar. ‘Het gehuil, het wachten. Maar ook het gered worden.’

Ik keek om me heen. Aan de muren hingen foto’s van oude etiketten, affiches uit de tijd dat bier nog met de hand werd gebotteld. Maar geen spoor van een halsband of voerbak. Toch meende ik, even maar, een zacht geblaf te horen, ergens uit de kelder. Of was het het piepen van een oude pomp?

Brouwerij Poesiat en Kater Foto Vera Wandelt

Poesiat & Kater, zo leerde ik later, is vernoemd naar twee heren uit de 19e eeuw die bier brouwden met de toewijding van monniken en de fantasie van dichters. En ja, er zit een vleugje verleden in elke slok. Een echo van honden die ooit werden opgehaald door gezinnen met hoop in hun ogen. Een herinnering aan een plek waar iets begon – of opnieuw begon. Zoals ook deze brouwerij een nieuw begin was, op oude fundamenten. De diergraven zijn zuinig bewaard gebleven.

En wat is dat toch, met plekken die hun ziel lijken te bewaren, ongeacht de functie? Je kunt er bier tappen, je kunt er honden wassen – als de muren maar luisteren. En dat deden ze hier.

Toen ik opstond, voelde ik een lichte warmte in mijn borst – niet alleen van het bier, maar van iets als berusting. Alles verandert, ja. Het asiel is weg, de dieren verhuisd, maar er wordt weer geleefd in het oude pand. Gelachen. Gistende plannen gesmeed.

Buiten was de lucht inmiddels opengebroken. Een laatste zonnestraal gleed over de stoep waar ooit een labrador met een bal zat te wachten. En ik dacht: misschien is het zo slecht nog niet, dat zelfs hondenhokken ooit naar hop mogen ruiken.