Home Indische Buurt Column | De spreeuwen van de Eerste Atjehstraat

Column | De spreeuwen van de Eerste Atjehstraat

0

In de tuin van een van mijn buren staat een conifeer die ver boven de vier verdiepingen hoge huizen is uitgegroeid. Het is geen mooie boom, maar hij blijft wel de hele winter groen en dat moet een stel spreeuwen hebben aangesproken.

Sara Kee

Met een hele zwerm zijn er een week geleden neergestreken. Ze kwetteren onophoudelijk, zelfs ’s nachts hebben ze behoorlijk wat te bespreken met elkaar. Ik weet dat omdat ik afgelopen week vaak heftig hoestend wakker werd en even de tuin in liep om daar op adem te komen. Het had iets troostrijks, dat nachtelijke gekwetter. Alsof het de stilte compenseerde waartoe mijn hees gehoeste keel me veroordeeld had. Waar ik ook troost uit putte, was dat ik niet als enige wakker bleek te zijn. Regelmatig zag ik het licht bij verschillende bovenburen aanspringen. Hun silhouetten bij het raam. Verbazend, dacht ik, hoeveel mensen er ziek zijn in de buurt.

‘Hoe gaat ie?’ vroeg mijn buurjongen toen ik hem vandaag op straat tegenkwam. Ik wees naar het zakje honingdrop, het net sinaasappels en het pakje paracetamol die ik net gekocht had. Dat leek me een duidelijke hint, maar mijn buurjongen is niet de meest snuggere. Ik gebaarde met een hand bij mijn keel dat ik niet praten kon.

‘Je bent je stem kwijt?’ schreeuwde hij. Ik knikte en ik moest lachen, want dit was me al vaker overkomen. Door mijn zwijgen krijgen mensen de neiging zelf extra hard te praten. ‘Wat een gedoe met die spreeuwen, hè?’ Hij articuleerde alsof ik de woorden van zijn lippen moest kunnen lezen. Ik pakte mijn blocnote er maar even bij – mijn redding in de afgelopen dagen – en ik bladerde als eerste naar het velletje waarop stond: met mijn oren is niets mis hoor. Tot nu toe moest iedereen om die opmerking lachen, maar mijn buurjongen fronste. Niet zo snugger, ik zei het toch.

‘Ja,’ antwoordde hij, ‘je zal wel goeie oren hebben, want je bent de enige benedenbuur die ik ’s nachts in de tuin zie lopen, terwijl jij een stuk minder lawaai van die rotbeesten moet hebben dan wij boven.’

Ik stond er waarschijnlijk niet erg snugger bij, want mijn buurjongen zei: ‘Jij bent echt een ander mens zonder stem.’ Hij gaf me een joviale klap op m’n schouder en liep verder. ‘Beterschap’, riep hij nog.