Gezellig. Brutaal. Dapper. Huiselijk. Vertrouwd. Een echte mensenvogel. Dol op koek en taart. Dat kan er maar één zijn: de huismus.
Lieneke Koornstra
‘Er zijn zo’n dertig mussensoorten, waarvan de huismus en de ringmus de bekendste zijn’, vertelt Edial Dekker, lid van de Vogelwerkgroep Amsterdam. ‘In Nederland zijn dit ook de enig voorkomende soorten. Alhoewel de naam en het verenkleed van de hier ook voorkomende heggenmus doen vermoeden dat deze vogel tot dezelfde familie behoort, kan je aan de snavel zien dat dit niet het geval is. De talrijke mussenfamilie is voorzien van stompe snavels waarmee zaden kunnen worden gekraakt en gepeld. Heggenmussen eten in de winter ook wel eens een zaadje, maar het spitse bekje verraadt dat zij toch vooral op jacht gaan naar insecten en insectenlarven.’ Ook de grasmus met zijn spitse snavel behoort niet tot de uitgebreide mussenfamilie en is evenmin nauw verwant aan de heggenmus.
Een paar honderd meter
‘De ringmus is een echte plattelandsvogel, terwijl je de huismus vooral in verstedelijkt gebied aantreft’, zegt Rob Baars, lid van dezelfde vogelwerkgroep. ‘De huismus komt overal voor waar mensen zijn. Hij woont onder onze dakpannen, in de klimop tegen onze huizen en in hagen en coniferen in onze tuinen. Zelfs in koudere streken, zoals rond de poolcirkel, kan hij overleven dankzij de warmte van de mens.’
DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de mus van oorsprong uit het Midden-Oosten komt. Toen daar zo’n tienduizend jaar de eerste landbouw verscheen pikten de mussen letterlijk maar wat graag een graantje mee. Sindsdien bleven ze bij de mensen hangen. Ze volgden de landbouw naar delen van Azië, Europa en Noord Afrika. Vanwege de gezelligheid nam de mens dit alledaagse schoffie later zelf mee naar Noord en Zuid Amerika, Zuid Afrika, Australië en Nieuw Zeeland.
Denk nou niet dat mussen trekvogels zijn. Edial: ‘Het zijn standvogels. De volwassen huismus blijft zijn hele leven op een en dezelfde plek leven, doorgaans binnen een straal van een paar honderd meter. In de loop van de zomer en de herfst verspreiden de juvenielen zich over een groter gebied zodat er een plaatswisseling kan plaatsvinden met jonge mussen uit andere kolonies.’
Tjilp, tjilp, tjilp
De ringmus en de huismus lijken uiterlijk sterk op elkaar. Rob: ‘Ze hebben allebei een bruine met zwart gestreepte mantel, een duidelijke witte vleugelstreep en een grijzige onderzijde. Om het verschil te zien moet je naar de kopjes kijken. De huismusman heeft een grijs petje, de ringmusman een bruin.’ Edial vult aan: ‘De wangen zijn ook anders. De huismusman heeft grijze wangen, de ringmusman witte met een zwart vlekje. Allebei hebben ze een zwarte bef, maar die van de ringmusman is aanzienlijk kleiner. Daarbij geldt voor de huismusman: hoe groter de bef, hoe groter zijn macht binnen de kolonie.’ Rob wijst op nog een opmerkelijk fenomeen bij de huismus, althans bij de man: in het broedseizoen is zijn kegelvormige snavel zwart in plaats van het verder gebruikelijke donkergrijs. ‘De snavel van zijn vrouw blijft het hele jaar door grijsgelig van kleur’, zegt Edial. ‘Haar petje is lichtbruin en achter het oog loopt er een opvallende beige wenkbrauwstreep. De ringmusvrouw ziet er exact hetzelfde uit als haar man.’
De zang van beide mussensoorten lijkt sterk op elkaar. ‘Tjilp, tjilp, tjilp’, klinkt hun lied. Alleen de roep van de ringmus klinkt iets nasaler, daarmee enigszins herinnerend aan het geluid dat zebravinkjes produceren. ‘Dat keiharde getjilp is een van de redenen waarom de mus gezellig wordt gevonden’, meent Rob. Als andere reden noemt hij het brutale, dappere gedrag: ‘Je let even niet op en hup, ze hippen op je tafel en pikken er vrolijk op los in je koekje of appelpunt.’ Daarmee is meteen duidelijk dat de huismus een cultuurvolger is, dat wil zeggen dat de vogel gebruik maakt van de mogelijkheden die de mens hem biedt.
Hippen
Het broeden vindt in kolonies plaats. Mussen nestelen onder daken, in gaten en kieren van gebouwen en in kolonienestkasten, of ze bouwen een groot overkoepelend nest in een boom of struik. Maar ze deinzen er ook niet voor terug om zwaluwennesten in te pikken.
Het vrouwtje kan wel drie tot acht eitjes leggen, wit tot lichtgroen van kleur met bruine stippeltjes. De jongen komen na twaalf dagen naakt en blind uit het ei. Aanvankelijk voeren de ouders ze uitsluitend met insecten, bladluizen en rupsen. Afhankelijk van de beschikbaarheid hiervan wordt er eerder of later over gegaan op plantaardig voedsel in de vorm van onder andere appels, abrikozen, bladeren van diverse planten en gele krokus. Na ongeveer twee weken vliegen de jongen uit. De eerste tijd zijn ze nog afhankelijk van de zorg van de ouders en worden ze regelmatig gevoerd. Zodra hun snavels hard genoeg zijn om zaden mee te pellen zijn ze in staat voor hun eigen voedsel te zorgen. Dat doen ze niet in hun eentje. Edial: ‘Behalve dat dit ook weer een deel is van de gezelligheid, levert het verblijf in groepjes voordelen op. De kans om een rover te ontdekken, denk aan een kat, ekster, kraai of sperwer, is veel groter terwijl de kans veel kleiner is om uit een grote groep te worden geslagen door een roofvogel. Dat levert de mus meer tijd op om voedsel te zoeken.’ Karakteristiek daarbij is de hippende voortbeweging.
Mussenflat
Ofschoon mussen altijd druk in de weer lijken, zijn ze toch een beetje lui. Van alle vogels gaan ze het vroegst op stok en zijn ze zo’n beetje het laatst weer op. Rob: ‘Ze slapen op vaste plaatsen: onder de dakpannen, in de klimop en in coniferen. Vlak bij het Lloyd Hotel staat een grote dikke conifeer, een enorme mussenflat waar het een getjilp van jewelste is als ze wakker zijn.’ Hij attendeert op een bijzondere gewoonte: ‘De mus neemt graag een zandbad. De exacte reden hiervan is onbekend. Zeker is dat hij het niet doet om af te koelen, want de vogel is bij één graad boven nul ook gesignaleerd tijdens deze bezigheid. Op een waterbad lijkt hij het niet zo te hebben. In plaats van kopje onder, gaat hij graag onder de douche staan die een spreeuw tijdens het badderen veroorzaakt.’
Woningzoekende mussenparen
De mus staat op de rode lijst omdat het aantal in de afgelopen decennia enorm is gekelderd. Begin jaren tachtig begon de afname die begin jaren negentig versnelde. Landelijk is het aantal broedparen gehalveerd. Reden? ‘Er is veel minder schuil- en nestgelegenheid’, zegt Rob. ‘Dakpanconstructies werden steeds minder geschikt en de tuininrichting is steeds meer versteend waardoor de vogel geen dekking meer heeft in hagen, struiken en coniferen. Door die verstening en het gebruik van pesticiden zijn er minder insecten waardoor het voedselaanbod is verslechterd. Behalve dat graanakkers op veel plekken zijn vervangen door maisvelden wordt er als gevolg van efficiëntere oogst-, opslag- en transportmethoden minder graan verspild. Ook het uitslaan van tafelkleden is in onbruik geraakt. ’ Rob is er niet zeker van of uitlaatgassen debet zijn aan de afname van de huismussenpopulatie. ‘De opkomst van de huiskat in elk geval wel.’
Sinds 2000 lijkt het aantal huismussen zich te stabiliseren. ‘In relatief nieuwe woongebieden zoals Almere en IJburg keert de huismus terug’, vertelt Rob. ‘Bij nieuwbouw worden neststenen in de muren bevestigd. Deze afgesloten nestholtes bieden de vogels voldoende veiligheid en worden enthousiast door woningzoekende mussenparen betrokken. De lichte toename, ook landelijk, is verder te danken aan de bewustwording van de stadsbewoners. Mensen beginnen zich meer te bekommeren om groen in de stad en plaatsen bijvoorbeeld nestkasten.’
Elimineren
De gemiddelde leeftijd van een huismus is drie jaar, maar als het geluk met hen is kunnen ze wel vijf keer zo oud worden. Van de juvenielen is na drie maanden vaak nog maar de helft in leven. Van de jonge mussen die het volgende jaar halen, leeft zestig procent daarna nog vijf jaar. Het eerste levensjaar is voor huismussen dus het meest gevaarlijk.
‘Omdat mussen graankorrels eten besloot Mao Zedong de vogel te elimineren’, vertelt Edial. ‘Maar hij vergat dat mussen wel een sprinkhaantje lusten. Het gevolg was een enorme sprinkhanenplaag en hongersnood. Mao kon niet anders dan zijn verdelgingsactie beëindigen.’
Fameus
Een andere ongewenste mus was de zogenaamde dominomus. Edial: ‘In november 2005 vloog de vogel de Frieslandhallen binnen waar op dat moment de voorbereidingen gaande waren voor de Domino Day. Er stonden al zo’n 3,5 miljoen dominosteentjes opgesteld voor een recordpoging met 4,3 miljoen steentjes. De mus waagde het om een of meerdere dominosteentjes te raken, 23.000 vielen er om. Pogingen de vogel te vangen faalden, daarom werd ze doodgeschoten. Nu maakt ze in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam deel uit van de vaste tentoonstelling Dode dieren met een verhaal. De beroemdste mus van Nederland is te bewonderen bovenop de doos van een klassiek dominospel.’
Er zijn meer huismussen niet in volstrekte anonimiteit gestorven. In het museum van de Marylebone Cricket Club in Londen is een cricketbalmus te zien, opgezet op de cricketbal die hem in 1936 doodde. Fameus is ook de Freedom Sparrow, de piepjonge huismus die op 4 juli 1981 (Onafhankelijkheidsdag in de Verenigde Staten) vanuit Los Angeles met PanAm-vlucht 811 Sydney wist te bereiken. De vrijheidsdrang van dit musje werd echter snel beëindigd door de Australische Quarantaine- en Inspectiedienst. Het diertje is te vinden in het Australian Museum te Sydney.
Altijd aanwezig
Spreekwoorden over de mus zijn er ook. Hij is een echte huismus: hij is graag thuis. Iemand blij maken met een dode mus: iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn. Beter een mus in de hand dan een kraai op het dak: je kunt beter iets kleins hebben dat zeker is dan hopen op iets groots dat onzeker is. Zijn kruit op de mussen verschieten: zijn woorden verspillen. Hij heeft een mus onder zijn hoed: hij neemt zijn hoed niet af om te groeten. De mussen vallen van het dak: het is snikheet. Dit spreekwoord dateert uit de tijd dat veel daken voor isolering met mos bedekt waren. Tijdens zeer warme en droge perioden scheurde het mos, waarbij delen van het dak vielen. Toen het mos niet meer gebruikt werd voor dakisolatie begreep men het spreekwoord niet meer en werden mossen mussen.
Dichtregels over mussen bleven evenmin uit. Bernlef zet hem neer als onkruid onder de vogels / zo huishoudelijk / gewoon en kleurloos. Craig Arnold eert hem als een warm buitelend leventje / tussen twee gangen van niets / de een altijd naderend de ander altijd voorbij. Simon Vestdijk schetst een prachtig beeld van een mussenontmoeting in het Vondelpark: Kleine, eendaagse mussen / Uit ’t niets tevoorschijn gehuppeld / En altijd aanwezig. Het ultieme mussengedicht is dat van Jan Hanlo met de toepasselijke titel De Mus. Het bestaat uit een twintig keer herhaald ‘tjielp’ met als laatste woord ‘etc’. Grappig genoeg komt het woord ‘tjielp’ in geen enkel woordenboek voor, wel ‘tjilp’. Maar om Hanlo daarvoor op de vingers te tikken?
Een lesje
In de Bijbel duikt de mus ook op. Daarvan maakte een dominee ooit dankbaar gebruik in relatie met een familie Mus die de irritante gewoonte had te laat te komen. Toen het gezin zich weer een minuut of tien na aanvang van de dienst aandiende, onderbrak hij de Bijbellezing en zei: ’Wij zingen nu Psalm 84 vers 2: Zelfs vindt de mus een huis, o Heer.’ Dat was dus wel even een lesje…
In de iconografie is de mus het symbool van de wulpsheid. Afgebeeld in de handen van een jonge vrouw gaat het om Lesbia, de geliefde van de Romeinse dichter Catullus. Bekend is het schilderij Lesbia en haar musje van Edward Poynter. Minder bekend is de mus die Monique Nieberg schilderde en op kunst.nl te koop staat voor € 1075. Een blik op de betreffende internetpagina leert dat Nieberg een mus niet weet te onderscheiden van een roodborst. En daar mag Nieberg zeker wel voor op de vingers worden getikt.
Op maps.amsterdam.nl is te zien waar de huismus in Amsterdam broedt.