Home Overzicht Een zwartgemaakte vogel

Een zwartgemaakte vogel

0

Vogels die je vroeger alleen in de vrije natuur zag, houden zich steeds vaker op in verstedelijkt gebied. Zo kan je een aalscholver zomaar bovenop een lantaarnpaal aantreffen. Of in een zwerm boven de vele wateren die Zeeburg rijk is.

Tekst Lieneke Koornstra | Foto’s Fred Zandinga en Edial Dekker | Illustraties Winny Ros | IJopener

Lijkt de aalscholver met zijn gespreide vleugels niet net op een dominee die zijn gemeente zegent? Of eerder op een arend zoals zo dikwijls afgebeeld op wapenschilden? Of juist op een feniks die uit zijn as verrijst? Waarom zit de aalscholver er eigenlijk zo dikwijls op deze wijze bij? ‘Het gaat hier om een echte duiker’, aldus Christiaan Both, excursieleider Naardermeer. ‘De vogel kan tot wel twintig meter diep duiken. Om dat te kunnen moet je zwaar zijn. In tegenstelling tot vrijwel alle andere watervogels bevat het verenkleed van aalscholvers weinig vet. Daardoor is het niet waterdicht. Een meerkoet moet echt zijn best doen om onder water te blijven. Hij plopt algauw omhoog omdat er bij hem zoveel lucht tussen de veren blijft zitten. Maar een aalscholver wordt kletsnat. Na een duik moet hij dus drogen. Zeker als hij veel gegeten heeft, is het een zware klus voor hem om uit het water op te stijgen. Hij stoot daarbij met de poten en het achterlijf op het water en wordt daarom ook wel kontenklopper genoemd.

Een aalscholver wordt kletsnat. Na een duik moet hij dus drogen

Een schrokop?
Soms  zie je foto’s van een aalscholver met in zijn bek een enorme vis, die hij niet wegkrijgt. In een enkel geval leggen beide het loodje. ‘Dit betreft echt uitzonderlijke situaties’, vertelt Christiaan. ‘Een aalscholver stikt zelden vanwege het willen nuttigen van een te grote vis. Een baars of snoekbaars van zo’n veertig centimeter lang met een hoogte van zeven à acht centimeter kunnen ze doorslikken. Wanneer dit kostje ook slechte gevolgen heeft voor de aalscholver, blijkt het meestal te zijn gegaan om een vis met een haak in de bek, die daardoor is blijven hangen.’

Het menu van de vogel bestaat uitsluitend uit vis. Christiaan: ‘In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, vormt paling slechts een klein deel van zijn menu. Baars en snoekbaars gaan er ook prima in, maar hij eet toch vooral pos en brasem. Voor de eigen consumptie heeft hij dagelijks drie ons vis nodig. De voedselbehoefte is het grootst als er jongen zijn. Per dag wordt dan voor elk jong wel een pond vis gevangen. Of je hem daarom een schrokop moet noemen? Ach…’

Sociaal foerageren
Lange tijd had de aalscholver een slechte naam. In een zoölogisch standaardwerk uit 1812 werd hij als volgt omschreven: ‘De aalscholver stinkt stuitender en afstotender dan alle andere vogels. Zijn gestalte is walgelijk, zijn geluid schor en hees en zijn eigenschappen min.’ In het begin van de vorige eeuw maakten natuurbeschermers hem zwart omdat de bomen waarin ze nestelen vaak doodgaan door de scherpe mest. De vogel werd zelfs vervolgd omdat men hem als een concurrent beschouwde voor de visserij. ‘In het Naardermeer mochten er lange tijd maar vierhonderd nesten blijven, alles wat meer was werd uit de bomen gestoten’, zegt Christiaan. ‘In 1965 werd de soort beschermd. Vandaag de dag bestaat er als gevolg van een andere visie op de natuur veel meer acceptatie dat dieren van dezelfde bronnen gebruik maken als de mens.’

De aalscholvers op z’n nest.

De aalscholver weet die bronnen handig aan te boren. Christiaan: ‘Het is een kolonievogel. Op het Marker- en IJsselmeer zie je ze sociaal foerageren, in grote groepen drijven ze scholen visjes naar de oppervlakte.’

Taakverdeling
Broeden gebeurt in kolonies. ‘Aalscholvers keren bijna altijd terug naar de kolonie waar ze eerder hebben gebroed. Ze zijn plaatstrouw, niet partnertrouw. Vrouwtjes kunnen fel met elkaar vechten om een man die op een goede plek zit. Hoe hoger in de boom, hoe meer in trek. Aan het einde van het broedseizoen verspreiden de dieren zich over het land, maar mannetjes gaan minder ver omdat zij in het voorjaar weer zo snel mogelijk een beste nestplaats willen veroveren. Eenmaal daar beland klappert hij met de vleugels. Als gevolg van de grote witte dijvlekken lijkt hij dan net een knipperlicht. Zodra er een koppeltje is gevormd, ontstaat een taakverdeling waarbij het altijd het mannetje is dat het nestmateriaal haalt. Het vrouwtje bouwt. Er worden maximaal vijf eieren gelegd, turquoise van kleur en groot als ganzeneieren. Zelden vliegen er vijf jongen uit, maximaal zijn het er vier. In hun jeugdkleed zijn ze lichtbruin met een lichte crèmekleurige borst, op vierjarige leeftijd zijn ze helemaal zwart en gaan ze broeden. Dat zijn ze in de bomen gaan doen als gevolg van de komst van de vos. Ook slapen ze daarom hoog. In de elektriciteitsmasten in het Diemerpark zie je ze eveneens. Vaak zijn dat jonge dieren, zeg maar hangjongeren.’