Home Overzicht Watervogels: de moeite van het tellen waard

Watervogels: de moeite van het tellen waard

0

Al vijftig jaar achtereen vindt medio januari de internationale wintertelling plaats teneinde gegevens te verzamelen over aantallen en verspreiding van watervogels. De landelijke coördinatie van dit project wordt verzorgd door Sovon Vogelonderzoek Nederland. Internationaal wordt de telling gecoördineerd door Wetlands International. Rob Baars telde 3638 exemplaren in en rond IJburg.

Tekst Lieneke Koornstra | Foto’s Edial Dekker en Rob Baars | IJopener

Er staat een snijdend koude wind. Regenbuien trekken over het land. Zeg maar gerust dat het hondenweer is. Toch springt Rob Baars, lid van de Vogelwerkgroep Amsterdam, op de fiets. Verrekijker mee, pen en papier. Hij rijdt richting Diemerzeedijk. ‘Het gebied dat ik voor mijn rekening neem begint bij de Amsterdamse Brug. Het Bovendiep heet het daar. Het Diemerpark maakt er deel van uit, de Diemer Vijfhoek, IJburg en verder ook de strekdam en omgeving, zeg maar alles wat je vanaf de noordkant van IJburg ziet.’ Rob wijst naar een vlucht ganzen, hoog in de lucht. ‘Die tellen niet mee, want die trekken dit gebied alleen maar over. Het gaat bij deze telling echt alleen om de watervogels die hier op dit moment overwinteren. Een meeuw die hier rondvliegt op zoek naar voedsel telt dus wel mee. We houden deze telling altijd midden januari omdat de trek dan voorbij is en populaties in hun overwinteringsgebied zitten. Eind januari  komen de eerste vogels al weer terug uit Zuid-Europa. In meer dan honderd landen wordt er vandaag in ruim 25.000 gebieden door zo’n 15.000 vrijwilligers geteld.’

Opportunisten
Rob stopt bij de brug die naar het Steigereiland leidt. In het water hebben zich tientallen meerkoeten verzameld. ‘Eén voor één tellen is niet te doen bij zulke aantallen. Ik tel een groepje van tien en kijk vervolgens hoeveel van die groepjes in de grote groep passen. Als er echt heel veel van dezelfde vogels bij elkaar zitten, pas ik ze via die methode af in vijftigtallen. Lijkt moeilijk maar oefening baart kunst.’ Hij pakt zijn verrekijker en tuurt over het water. Nauwkeurigheid is van belang. Meeuwen zijn er in vele soorten. Een goed onderscheid tussen kokmeeuwen, stormmeeuwen, zilvermeeuwen en grote mantelmeeuwen is van belang om Sovon aan de juiste cijfers te helpen. Maar Rob hoopt vooral aparte watervogelsoorten te zien. ‘Zaagbekken, dat zijn voor mij de krenten in de pap. De grote zaagbekken, de middelste zaagbekken en de nonnetjes.’

Nonnetjes.

Zijn vinger gaat naar enkele futen, voor de leek niet direct herkenbaar want ze zijn in hun witte winterkleed. ‘De futen gaan goed. Vroeger zag je ze nauwelijks maar nu zwemmen ze gewoon in de grachten. De fuut is opportunistisch genoeg om zich aan de mens aan te passen. Dat geldt ook steeds meer voor de blauwe reiger. Van nature is dat een trekvogel. Maar waarom naar het zuiden vliegen bij zachte winters? Ook de blauwe reiger is een opportunist. Blijven hangen levert de beste broedplekken op. Soms zie je ze in december al op het nest. Maar bij een strenge winter wordt hun aantal gehalveerd.’

Altijd een reden
‘Als de uitkomst van een telling heel erg verschilt met die van het jaar daarvoor, heeft dat altijd een reden. Als er een koufront in Noord-Europa is, zijn er meer vogels bij ons. Ligt hier ijs dan trekken de vogels door naar het zuiden.’ Rob vestigt de aandacht op een groepje eenden met een bleke zijkant, grijze rug en bruine kop. ‘Vorig jaar hadden we hier maar heel weinig tafeleenden en zaten er heel veel in Noord Friesland. Vraag is dan of de voedselkwaliteit van het Markermeer is veranderd. Tafeleenden waren hier massaal aanwezig voordat IJburg werd aangelegd. Nu zijn het er tientallen, toen waren het er honderden. Hetzelfde verhaal met kuifeenden.’ Hij vertelt meteen wat het verschil is tussen tafel- en kuifeenden. Die laatste hebben een witte zijkant, een zwarte rug en kop en, zoals de naam al doet vermoeden, een kuifje. Sierlijk en enigszins nonchalant hangt het af waardoor het welbeschouwd toch meer op een staartje lijkt. ‘Er zit zelfs een topper bij’, zegt Rob terwijl hij door zijn verrekijker tuurt. Die eend heeft eveneens een witte zijkant en een zwarte kop, maar geen kuifje en zijn rug is gemêleerd grijs-wit.

Geoorde fuut

Wilde eenden zwemmen er ook rond en soepeenden. Die laatste zijn het resultaat van kruisingen met allerlei andere gedomesticeerde eenden. Wijzend naar een koppeltje knobbelzwanen zegt Rob dat dit gebied in augustus en september een zwanenpiek kent. ‘Het zit hier dan vol fonteinkruidknolletjes, dat zijn van die waterplanten die zich zo lekker in de schroef van je boot draaien. Als je nu grote zwanenconcentraties wilt zien moet je naar de dijken: de Afsluitdijk, de Houtkribdijk en de Oostvaardersdijk.’

Randjes met tandjes
De tocht wordt vervolgd naar Steigereiland Noord. In een van de elektriciteitsmasten hebben zich aalscholvers verzameld. Met zijn verrekijker haalt Rob ze optisch dichterbij. Hij telt ze, één voor één. Op de grote groepen tafeleenden, kuifeenden en meerkoeten past hij de groepjesberekening toe. Ineens wordt hij heel enthousiast. ‘Ik zie zaagbekken!’ Opnieuw wijst hij naar een stel eenden. Maar deze zijn voorzien van snavels die geen enkele gelijkenis meer vertonen met de snaters van Donald Duck en zijn neefjes. Ze zijn lang en dun, met randjes waarop kleine tandjes zitten. ‘Het zijn grote zaagbekken’, stelt Rob vergenoegd vast.

Intussen krijgt de regen er ook steeds meer zin in, in combinatie met een niet aflatende snijdend koude wind. Daarom besluit de inmiddels totaal verkleumde vogelaar de telling niet in één dag maar in twee dagen te doen. ‘Het streven is dat de tellingen zoveel mogelijk gelijktijdig worden uitgevoerd, maar bij erg slecht weer mag je gebruik maken van een uitwijkperiode van vier dagen’, zegt hij op zijn fiets stappend.

Stijgers en dalers
Een dag later is het weer hem veel beter gezind. Het aantal meerkoeten blijkt te zijn verdubbeld: van 808 in 2014 en 809 in 2015 naar 1911. Ook de kokmeeuw gedijt goed: van 208 exemplaren naar 358 naar 426. En zoals verwacht stijgt de fuut eveneens met stip: van 85 dieren naar 191 naar 240. Zaagbekken kan Rob bovendien in verschillende soorten op zijn lijst bijschrijven, al zijn het er wel beduidend minder dan vorig jaar: 38 tegen 62. Maar daarmee blijven deze watervogels toch de krenten in de pap, dat dan weer wel.