Lies Fresen was een van de peuters die in de jaren 40 op de crèche aan de Plantage Middenlaan zat. Dit pand stond naast de voormalige Kweekschool waarin onlangs het Nationaal Holocaust Museum is geopend. Als een van de weinige kinderen overleefde Lies de oorlog. Ze ging terug naar de Plantage Middenlaan.

Ties van Dijk | Foto’s Anja van Mil

‘Nu ik hier in het museum sta op die granitovloer, zie ik het beeld weer voor me van de crèche die net zo’n vloer had. Maar dan met van die kleine wc’tjes. En ik herinner me de uitbundige Sinterklaasvieringen. Overdag zat ik samen met mijn nichtje in de crèche, ’s avonds waren we thuis bij onze ouders. Op een dag kwamen mijn moeder en mijn tante ons niet ophalen, we snapten er niks van, mijn nichtje en ik zijn toen als driejarige peuters die we waren de hele weg huilend naar huis gelopen. Best een eind van de Plantage Middenlaan naar de Nieuwe Uilenburgerstraat waar we toen woonden. Eenmaal thuis deed de buurvrouw voor ons open.’

’s Avonds kwamen mijn moeder en tante weer thuis, ze hadden zich moeten verschuilen want er was die middag een razzia geweest. Later bleek dat die buurvrouw totaal niet deugde, zij heeft onze hele familie verraden. Jaren daarna heb ik haar getraceerd waar zij woonde, en haar opgebeld, ik kreeg een man aan de telefoon, ik hing meteen op het werd me te veel.’

‘Hier in de voormalige Kweekschool die nu het museum vormt, gebeurde het op de begane grond’, vertelt conservator Annemiek Gringold. ‘De kinderen werden vanuit de crèche die hiernaast was gevestigd, over de schutting in de tuin getild om vervolgens door het verzet naar een onderduikadres te worden gebracht. Het grote dilemma was hoe je zo veel mogelijk kinderen kon redden zonder dat het opviel, zeshonderd, zevenhonderd?’ De grote fotowand in de tuin van het museum toont kinderen die geen veilig onderduikadres hebben gekregen en het niet hebben gered.

‘Bij het oprichten en inrichten van het museum hebben we ons de vraag gesteld hoe je je de gruwelen van de Holocaust of wel de Sjoa laat zien? De Holocaust musea in het buitenland hebben er in veel gevallen voor gekozen dat aan de hand van expliciete beelden en objecten te doen. Wij schuwen dat niet, maar tonen ze in beperkte mate en met ingetogenheid, uit piëteit voor de slachtoffers en rekening houdend met de leeftijd van de bezoekers, die vanaf hun twaalfde welkom zijn.’

‘Ook hebben we er voor gekozen het daglicht toe te laten in het museum’, legt Annemiek Gringold uit, de meeste deportaties vonden tenslotte plaats op klaarlichte dag. Sowieso is de wijze waarop de Sjoa wordt getoond in bijvoorbeeld Amerika heel anders en explicieter dan hier. Dat zal er ook mee te maken hebben dat het drama zich in Europa en niet in Amerika heeft afgespeeld. Ik sprak tijdens de voorbereidingen de directeur van het Holocaust Museum in Los Angeles en we hadden het over die verschillen, waarop hij zei: ‘Don’t forget we have to compete with Disneyland.’

‘Op de bovenverdiepingen tonen we hoe de onttakeling van de rechtstaat door de Nazi’s zich in Nederland voltrok en wat de steeds verregaande beperkingen voor Joden voor consequenties hadden. Met die ontmanteling van de beschermende rechtstaat kom je op een hellend vlak, dat gold toen en dat gevaar is nu weer hoogst actueel.’ Annemiek Gringold heeft zo kort na de opening een volle agenda en verexcuseert zich, wij vervolgen ons museumbezoek.

Thuis bij Lies in het Gooi in haar gezellige, met boeken gevulde huis blikken we terug op het bezoek aan het Nationaal Holocaust Museum en de situatie sinds de pogrom van 7 oktober. ‘Ik was al in het museum geweest, maar alleen in het auditorium voor de boekpresentatie van Rob Oudkerk over zijn moeder ‘Virrie’s Kinderen’, legt Lies uit. ‘Het zijn herinneringen van Virrie Cohen die in de oorlog vijfhonderd kinderen redde uit de crèche. Daarvoor heeft Rob ook mij geïnterviewd, ik ben een van de weinigen die in de crèche heeft gezeten en er nog over kan vertellen.’

‘Het is goed dat het museum er eindelijk is gekomen. Wat er in de oorlog is gebeurd, moet getoond en verteld worden nu en aan de komende generaties. Ik heb mijn eigen onderduikverhaal sinds 1994 op scholen door het hele land verteld. De aanleiding daartoe was een bijeenkomst in kamp Westerbork van het HOK, een bespottelijke naam trouwens voor de organisatie Het Ondergedoken Kind. Er was al wel aandacht voor de kinderen die de concentratiekampen hadden overleefd, maar nog niet voor de kinderen uit de onderduik. Wat ik eigenlijk nog niet in het museum heb ontdekt zijn de getuigenverklaringen van mijn lotgenoten. Wat ik me van het eerste onderduikadres herinner is dat ik daar een wit been had, ik ben vermoedelijk van een trap geduwd, dus dat moet gips zijn geweest. We werden ruw behandeld en geslagen. Het was er eng en slecht.’

Foto Ravi Fresen

De voorouders van Lies woonden aan de Weesperstraat op de plek waar nu het Namenmonument staat. Zij stonden met pekel en zuur op het Waterlooplein. Lies: ‘Mijn vader en oom, de gebroeders Peperwortel hadden een matrassenfabriek Peco op het Rapenburg. Zij waren getrouwd met de zusjes Wurms die ook in de fabriek werkten. Van het restmateriaal van de kapokmatrasvullingen maakten ze speelgoedbeesten en dat liep goed. Het zou zo maar kunnen dat het hondje hier in de vitrine door hen is gemaakt.’

Wat is voor jou het meest aansprekende in het museum, vraag ik. ‘De fotowand op de begane grond met de kinderen die geen onderduikadres hebben gekregen en het niet hebben overleefd, waarbij ik me realiseer: ik wel. De directeur van de Kweekschool meneer Verhulst heeft een cruciale rol gespeeld bij het in veiligheid brengen van de zeshonderd crèchekinderen. Ik heb hem na de oorlog gesproken, hij vertelde me dat de kinderen die hij niet heeft kunnen redden hem nog dagelijks bezighielden. Dat gold trouwens ook voor Virrie Cohen, las ik in haar boek.’

Lies herinnert zich de avond waarop haar ouders, oom en tante bezoek kregen, onze gezinnen woonden in hetzelfde pand. ‘Er kwam een vreemde meneer binnen en die bleek voor mijn nichtje Betty te komen. ‘Morgenavond wordt alleen zij opgehaald’ Mijn nichtje gilde dat ik ook mee moest. Maar ze ging alleen. De dag erop werd ik opgehaald. Mijn ouders hadden me verteld dat ik uit logeren ging, ik wist niet eens wat logeren was, en dat als de oorlog voorbij was, ze mij weer zouden komen ophalen. Daar heb ik mij altijd aan vastgehouden. Omdat mijn ouders matrassen maakten voor Westerbork hadden zij een sperrekaart. Die matrassen waren op een gegeven moment niet meer nodig en daarmee kwam hun sperrekaarten te vervallen en waren zij niet meer veilig.’

Lies heeft op vier verschillende adressen in het land ondergedoken gezeten, waar ze heen werd gebracht op fietsen zonder banden en in oncomfortabele vrachtwagens, van Amsterdam naar Drenthe en weer terug naar Amsterdam.

‘Uiteindelijk belandde ik in Den Haag bij mijn definitieve pleeggezin. Met dat gezin ben ik mee geweest naar Suriname waar mijn pleegvader, die productenmakelaar in cacao was, een functie kreeg. Daar in het verre buitenland, voelde ik me in mijn pleeggezin voor het eerst op mijn gemak. ’t Zal er mee te maken hebben gehad dat het voor ons allemaal een vreemde omgeving was en wij op elkaar aangewezen waren.

Al die tijd heeft Lies het fragiele van kapok gemaakte poppetje, dat haar moeder haar had meegegeven, bij zich gehouden en gekoesterd. Lies: ‘Het is het enige dat ik nog uit mijn prille jeugd bij mijn ouders heb.’

Jaren na de oorlog is Lies er achter gekomen dat haar moeder is vermoord in een concentratiekamp. Haar vader en oom waren te werk gesteld in Warschau om het puin van het vernietigde getto te ruimen, de tyfus die daar uitbrak, hebben ze geen van twee overleefd.

Hoe kijk jij aan tegen het antisemitisme dat terug is van nooit weggeweest te zijn? ‘Mijn pleegmoeder heeft mij in de onderduikperiode vaak op schoot genomen om mij te laten vertellen over mijn prilste jeugd. Dankzij haar bewaar ik mijn vroegste herinneringen. Dat ik Joods was kwam nooit ter sprake, dat kon tenslotte gevaarlijk zijn als dat naar buiten zou komen. Na de oorlog, ik was nog een kind, werd er in de tram door de bestuurder op gezinspeeld: ‘Waar kom jij vandaan?’. Het heeft mij geleidelijk aan doen beseffen dat ik anders was, dat ik er niet echt bij hoorde in het Remonstrantse pleeggezin met een ouder pleegzusje dat vooral door mijn pleegvader werd voorgetrokken.’

‘Op het Amsterdams Lyceum heb ik Lex ontmoet, we zaten bij elkaar in de klas, zijn nadien met elkaar getrouwd en hebben een gezin gesticht. Onze kinderen hebben we niet Joods opgevoed, we hielden er ook geen koosjere keuken op na. Ik was er vanwege mijn onderduik natuurlijk ook helemaal niet mee vertrouwd omdat ik Remonstrants ben opgevoed. Na de oorlog heb ik met de Joodse familie van mijn nichtje, die de oorlog gelukkig ook heeft overleefd, de Joodse feestdagen gevierd. Toen kreeg ik ook wel eens het verwijt dat ik de Joodse tradities en gewoontes niet kende. Ik ben Joods en zo voel ik mij ook, al ben ik niet belijdend. Wat er sinds 7 oktober gebeurt, is dat Joden ook in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van Israël in Gaza en we worden beschimpt en uitgescholden, dat beangstigt ook mij.’

Foto Ravi Fresen

Wat vind je van de opening van het NHM en de protesten die dag? ‘Lies: ‘De intimiderende protesten hebben de opening overschaduwd. Dat Rudie Cortissos en zijn achterkleindochter die samen de officiële opening verrichten, werden toegeschreeuwd, was heel angstaanjagend.

Wat houdt je al die jaren op de been, vraag ik aan Lies. ‘Ik put kracht uit mijn gezin, mijn kinderen en kleinkinderen, mijn man is helaas overleden. En voor de toekomst denk ik wel eens, laat het in de wereld maar een grote smeltkroes worden, zonder verschillen vanwege al die religies. Mijn Joodse familie zal het daar vast niet mee eens zijn’, zegt ze met een glimlach. ‘Het geeft eens te meer aan hoe belangrijk het is dat er nu een Nederlands Holocaust Museum is gekomen. Ik ga er binnenkort met mijn kinderen en kleinkinderen heen.’