De IJopener vervolgt de serie over markante woonschepen in ons verspreidingsgebied. Dit keer een klipperaak met een geschiedenis van meer dan een eeuw.
Joost van der Vaart | Foto’s Marcel de Cnock
Nog maar een eeuw – en korter – geleden was de wind een vanzelfsprekend middel om boten voort te stuwen en zo vracht te vervoeren. De motorvaart was in opkomst maar een keur aan Hollandse binnenvaartschepen voer ook in het eerste kwart van de twintigste eeuw nog onder zeil en ongemotoriseerd met allerlei vrachten door Nederland.
De herinnering aan die tijd is langs de kades van het Oostelijk Havengebied en IJburg overal te vinden. Tjalken, klippers, klipperaken en andere typen oorspronkelijk zeilende vrachtscheepjes die in ons land veel voorkwamen, zijn omgebouwd tot woonschip en genieten hier van een welverdiend pensioen, als je dat van een boot mag zeggen.
Doorgaans hebben ze een lang en werkzaam ‘leven’ achter de rug. Dat maakt hun geschiedenis zo boeiend. Op deze schepen is gewoond, gewerkt, afgezien en liefgehad. Ze doorstonden weer en wind, wisselden van eigenaar en naam, werden verbouwd en aangepast aan efficiënter transport. Mast en zeil verdwenen, er kwam een motor in en ze werden langer. Maar toch bleef er altijd iets van het oorspronkelijke uiterlijk behouden. Hun levensloop loochende hun afkomst niet.
Prachtige boeg
De klipperaak Zwerver, met ligplaats aan de Levantkade in het Oostelijk Havengebied, is zo’n schip. Het eerste dat opvalt is de prachtige klipperboeg, een elegante holle boog die naar boven uitloopt in een spitse voorsteven. Aan die boeg is in het honderdtienjarige bestaan van de Zwerver niets veranderd.
Binnenvaartklippers, tjalken en aken behoorden tot de Nederlandse vloot van zeilende vrachtschepen met een platte bodem en zijzwaarden voor de stabiliteit. De klipperaak was een combinatie van klipper en aak of tjalk: een schip met een spitse boeg, maar in plaats van een teruglopend achterschip werd de klipperaak met de volle en ronde kont van een aak gebouwd.
Aan boord van de Zwerver woont nu een gezin met vier kinderen. Het schip is licht en ruim van binnen, van alle gemakken voorzien, iedereen heeft een eigen kamer. En er staat nog steeds een motor in. Als bewijs daarvan neemt schipper-eigenaar Wouter Posthumus ons mee naar het achterschip, waar een steile trap naar de machinekamer voert. Daar glimt een DAF-zescilinder van 160 pk, een voormalige autobusmotor, die even later wordt gestart. Ineens is de Zwerver weer een echt schip, klaar voor vertrek. Je ruikt de dieseluitlaat, vies en toch lekker, en je krijgt zin om te varen.
In 1911 van stapel
En wat heeft de Zwerver gevaren in die 110 jaar! In 1911 liep ze bij scheepswerf Van Goor in Zwartsluis van stapel, gebouwd voor rekening van Jacob Cornelis van Oord in Den Haag. Lengte ruim 25 meter, breedte vijf meter, laadvermogen 140 ton. Van die eerste zeilende jaren zijn er geen foto’s, maar op deze pagina staat een tekening van een diepgeladen klipperaak onder zeil. Precies zo zal de Zwerver, die toen nog Rival heette, eruit hebben gezien. De Zwerver is haar vrachtvarende eigenaren opmerkelijk lang trouw gebleven. Tot haar laatste vracht is ze maar twee keer verkocht, in 1933 aan Hein Danser (die haar later aan zijn zoon overdeed) en in 1960 aan Willem Hovestadt. Ze kreeg nieuwe motoren en werd twee keer verlengd tot de huidige 38 meter. Uiteindelijk kon ze 250 ton vervoeren.
Schipper Hovestadt, die dertig jaar met de Zwerver voer, deed in het blad Binnenvaart uitvoerig verslag van zijn vele reizen. Zo is hij tussen 1961 en 1974 honderdvijfendertig keer, meest met stukgoed, van Rotterdam naar Duinkerken gevaren. Uiteraard met vrouw en kinderen aan boord. Hovestadts oudste dochter stond eens aan het roer en veroorzaakte een lelijke aanvaring. De schipper was bezig met verfwerk en begreep ‘eigenlijk direct al’ dat hij te laat was om in te grijpen.
‘Hartstikke fijn’
In mei 1990 werd de laatste vracht van de Zwerver gelost. Ze werd verkocht, uit de vaart genomen en verbouwd tot woonschip. In 1998 kwam ze in het Oostelijk Havengebied en in 2016 kochten Wouter en zijn vrouw Eline haar. Alleen als een werfbeurt nodig is, vaart de Zwerver. Verder ligt ze stil. De ambitie om vaker te varen is er wel, maar het is tijdrovend en vergt diploma’s. Dat moet nog even wachten. Wonen op de boot is ‘hartstikke fijn’ – en kan tegelijk de eigenaars behoorlijk bezighouden. ‘Het meeste onderhoud doe ik zelf. Je moet handig zijn. Voor een schip bestaan geen standaardoplossingen’, vertelt schipper Posthumus. Daarmee is hij in een oude traditie gestapt. De varenslui van vroeger deden ook haast alles zelf. Zo dringen levensloop en gebruiken van deze bejaarde klipperaak zich op aan de eigenaars van nu. Onnadrukkelijk – maar toch.