Home Dwars nieuws Schrijvers onderdak – Wonen in het Witsenhuis

Schrijvers onderdak – Wonen in het Witsenhuis

0

Honderd jaar geleden overleed kunstenaar Willem Witsen. Zijn weduwe bepaalde in haar testament dat hun huis aan het Oosterpark 82 in Amsterdam gratis aan schrijvers ter beschikking moest worden gesteld. Ter gelegenheid van zijn sterfdag stelden Saskia de Bodt en Leo Jansen een bundel samen met ervaringen van nog levende (oud)bewoners over hun verblijf: Schrijvers onderdak – Wonen in het Witsenhuis.

Evelien Polter | Foto Henk Pouw

Het huis is er voor arme, literaire talenten en de woonruimte is bedoeld om een tijd zonder zorgen te kunnen werken. Wat heeft wonen en werken in het Witsenhuis voor de schrijvers betekend?

… een huis voor arme, literaire talenten…

In het boek filosoferen onder andere Hagar Peeters, Alfred Schaffer en Niña Weijers over hun vijfjarige verblijf. En ook de huidige bewoners, Simone Atangana Bekono, Ineke Riem en Olivier Willemsen vertellen hun verhalen.

Personage

In een schrijvershuis lééf je en dat leven is onderwerp van veel stukken uit deze fijne bundel. Dat er voor de meesten een relatie is tussen woonplek en werk wordt wel duidelijk, maar hoe precies is voor iedereen anders. Voor Niña Weijers werd het huis gaandeweg een personage in haar leven. Zij schrijft: ‘Het stond daar zoals het er al meer dan een eeuw stond (..). De vurig oranje bakstenen sloten netjes op elkaar aan en vormden de meest solide voorgevel van de straat, de twee poortachtige toegangsdeuren hingen stevig in hun sponningen.’

Hagar Peeters woonde er toen om de hoek Theo van Gogh werd vermoord. Zij beschrijft hoe ze in de vroege ochtend op de terugweg van een vriend niet door het Oosterpark kon fietsen, omdat de dader daar nog rondliep. In diezelfde tijd dichtte ze ter nagedachtenis van oud-bewoner J.C. Bloem:

‘terwijl hij domweg gelukkig in de regen en november
zijn hart ontvankelijk liet maken
voor wat woorden om ogen aan te laten haken
alsof bagage in herinnering opgeslagen’

Schrijvers in nood

Anton Valens noemde het huis een opvanghuis voor schrijvers in nood. Dat gold zeker voor Conny Braam die voor haar verhuizing veel last had van haar bovenburen en de Zuid-Afrikaanse geheime dienst. De bewoners aten soms samen en schoven aan bij elkaars feestjes. Ook waren er ergernissen over een fiets die de gang blokkeerde. Het brandalarm loeide regelmatig door het hele huis. Het ding uitzetten door op knoppen te drukken en een cijfercombinatie in te voeren had vaak niet het gewenste effect.

Ook de buurt rond het Oosterpark komt regelmatig voor in de verhalen. P.C. Hooftprijswinnaar Alfred Schaffer dichtte toen hij er woonde: ‘Het einde van de slavernij hier tegenover in het park / kleurt mijn verleden droef en armzalig’. De brand in de Muiderkerk in 1989 beschrijft Anneke Brassinga als: ‘een wonderschone brand, aangrijpend en toch ongevaarlijk, heel anders dan de Bijlmerramp toen het grote Witsenhuis voelbaar even wankelde, na de gruwelijke klap’.

Het is kortom een rijk boek waarin veel te ontdekken valt over het huis, de schrijvers en de Oosterparkbuurt; een boek dat de sfeer van het geworstel en de gelukkige momenten van de schrijvers goed weergeeft.