| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
Je kwam vroeger wel eens deze uitdrukking tegen in contactadvertenties als iemand zich wilde aanprijzen: geen bartype. Dat ben ik dus wél en uitgesproken. Tegenwoordig valt het mee, maar een tijd lang woonde ik in het café. Ik kwam uitsluitend thuis voor sanitaire verzorging en om te slapen. Af en toe een paar dagen helemaal niet. Indien gewenst, als je de weg wist, was de stad 24 uur per dag geopend.
Centraal in mijn openbare leven in die tijd stond het schaakcafé. Aanvankelijk gevestigd op het Leidseplein onder de naam ‘De Oude Schouwburg’. Bij benadering tweeduizend stappen van mijn huis in de Plantage. Op de terugweg meestal honderd stappen meer.
Een bonte, buitengewoon merkwaardige verzameling van mensen. Alles draaide om het spel. Maatschappelijke prestaties telden niet. Status kreeg je door beter te kaarten of beter te schaken dan je tegenstanders. De televisie ging alleen aan op zondagavond voor Sport in beeld en voor belangrijke voetbalwedstrijden.
Op een kwade dag werd het pand waarin het schaakcafé was gevestigd opgeëist door de boze buurman. ‘Broodje van Kootje’ ging uitbreiden. We verhuisden met zijn allen naar de Lange Leidse Dwarsstraat, hoek Leidse Kruisstraat. De naam veranderde terecht in ‘Het Hok’. Veel meer dan een hok was het niet. Dat wil zeggen officieel want de naam ‘het hok’ was onder de bezoekers allang ingeburgerd.
Je kon in het Hok vaak lachen, om de uiteenlopendste situaties. Zo gebeurde het, een andere, verdwaalde, dag, dat een woedende echtgenote voor de deur stond die een koffer met kleren naar binnen smeet. Vader hoefde niet meer thuis te komen. ‘Het eten was koud’. Variatie op het onvolprezen lied van Peter en zijn Rockets. Nou zijn wereld stortte niet echt in. Verre van dat. Na kort overleg werd besloten dat hij introk bij zijn kaartmaat. Die had nog wel een kamertje vrij. Er werd gewoon verder gespeeld.
Op die hoek, achter de City-bioscoop, is nog steeds een etablissement gevestigd onder dezelfde naam, het Hok. Het oude schaakcafé bestaat niet meer. De bewoners zijn, op een uitzondering na, getrouwd of dood. Erg veel verschil maakt dat natuurlijk niet. In ieder geval niet voor het vrije leven.
Eén voorval staat me nog helder voor de geest. Een oude man, vaste bezoeker, kwam jarenlang, dagelijks, op dezelfde tijd binnen en bestelde dan soep. Nu was het assortiment beperkt : Groentesoep, kippensoep of tomatensoep. In de winter af en toe Snert. Er was altijd maar één soort leverbaar. De oude man, laat ik hem Jules noemen, had wat deze soorten betreft geen voorkeur. Dus bestelde hij bij binnenkomst altijd kort-af: soep! De baas van het spul André, tevens kok- van-dienst, wilde op een gegeven moment eens iets anders proberen. Hij had, bij wijze van experiment, champignonsoep klaargemaakt. Toen het gerecht werd opgediend staarde Jules verbaasd in zijn kom en zei: ‘wat is dat nou?’ ‘Tuinbonensoep !’ zei André in een lollige bui. De oude man schudde teleurgesteld zijn hoofd. Het kwam niet in hem op om het gerecht terug te sturen. Hij viste de champignons, die een beetje waren verschrompeld, er uit en legde deze naast de kom op een schoteltje. Hij zei alleen: ‘Tuinbonensoep! wie rekent daar nou op’.