Home Overzicht Verhalen uit de Plantage | Eindspel

Verhalen uit de Plantage | Eindspel

0
| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |

Het is stil in de kroeg, mijn veilige haven naast de Hollandse Schouwburg. Ik zit wat te peinzen, ik staar naar buiten. Het zicht is beperkt want ik kijk door de spiegelruit van licht naar donker. Toch zie ik, onmiskenbaar, H. van zijn fiets stappen. H. ken ik al langer dan vijftig jaar, we hebben samengewoond in een studentenhuis aan de Rustenburgerdwarsstraat. Ik word doorgaans niet vrolijk van zijn gezelschap. Het is geen kwaaie, maar hij is meestal lang van stof, nogal opschepperig, bovendien een uitgesproken ijdeltuit. Het gaat hem altijd voor de wind. Eerlijk is eerlijk: hij ziet er nog goed uit. Nu voel ik me niet geroepen om de medemens te wegen, te beoordelen, ik heb evenwel niet altijd behoefte aan een gesprek, zit graag alleen met mijn gedachten.

H. stapt naar binnen, ziet me aanvankelijk niet. Ik denk dat hij de bril die hij nodig heeft niet draagt. Plaatst zich pal naast me aan de bar (er staat een houten pilaar tussen ons). Mijn lot is echter bezegeld. Er is buiten de baas (K.) en een stel achterin aan een tafeltje, niemand in de zaak. Als de mist bij hem is opgetrokken zegt hij verrast: ‘Hee Dick!’, schuift dichterbij. ‘Wat wil je drinken jongen?’ ‘Gewoon een biertje’ zeg ik, ‘Ik ben nog steeds een gewone jongen’, vergeefse poging tot ironie.

Zoals verwacht gaat het geweldig met H. Een aantal vrienden van vroeger passeert de revue. Ongelooflijk: de boezemvrienden B. en P., inmiddels tegen de tachtig, hebben op een feestje slaande ruzie gekregen waarbij de verwensingen over en weer zijn gevlogen. We bespreken de sterfgevallen. H. was onlangs naar de zoveelste begrafenis geweest. Van J.L. Het was hem opgevallen dat het gros van ons, ‘oude swingers’, zich zo moeizaam beweegt, vaak met stokken. Hij heeft daar uiteraard geen last van want hij gaat nog regelmatig los op de dansvloer. Of ik wist dat het tegenwoordig op vrijdag discobal is op ‘de Kring’? Ik moet mijn lach verbergen.

Ik krijg een beeld van die bejaarde gesjeesde kunstenaarskliek die verkrampt staat te dansen. Ik kwam in de jaren zeventig en tachtig geregeld op de sociëteit. Vanwege de soepele sluitingstijd en de vriendelijke prijzen. Mijn vriendin was lid, we gingen er wel eens eten. Aan één en ander kwam een eind toen ik in een dronken bui zei dat de portier, een buitengewoon onaangenaam persoon, zijn varkenskop moest dichthouden. De relatie was trouwens ook voorbij. Zij ging er van tussen met een bekende columnist. Ik moet toegeven: de man schreef aardige stukjes, maar die rare kop van hem. Nou ja, zoals men zegt: liefde maakt blind. Zo erg vond ik het niet. Ik was blij dat ik ervan af was, te veel verplichtingen, te veel eisen. Dat is nooit mijn ding geweest… Nee dat wist ik niet.

We arriveren bij het heden. Ik bestel nog een bier, bied hem een wijntje aan. We bespreken de toestand in de wereld. Dan komen de kwalen, de gebreken die je ongevraagd op je bord krijgt met het klimmen der jaren. Het blijkt dat het helemaal niet goed gaat met H. Opeens zegt hij, zomaar: ‘Ik ga nog drie jaar door (dan wordt hij vijfenzeventig) en dan stop ik ermee’. Hij rekent af, we nemen afscheid. H. laat me achter in verbazing. En met mijn gedachten.