| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
‘Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren’. Deze fraaie regel van de Vlaamse auteur Willem Elsschot is verkozen tot mooiste ‘Onvergankelijke zin uit de Nederlandse literatuur’. In de geest van deze zinsnede beschrijft Simon C. , in één van zijn vroege verhalen, hoe hij tijdens de Tweede Wereldoorlog tot zijn ergernis en teleurstelling ‘machteloos’ toekijkt als een groep onschuldige Joodse mensen wreed op transport wordt gezet op het Centraal Station.
In retrospectief zou ik eveneens vaak en graag dapper willen zijn geweest. Ik heb mezelf echter, net als Carmiggelt, geregeld teleurgesteld.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw heb ik ooit ‘de honneurs waargenomen’ van mijn dubbelganger K. Ik ben een avond lang getrakteerd op bier in de lokale kroeg. K. (die toch duidelijk veel forser is gebouwd dan ik) had een hoofdrol gespeeld op de barricaden in het verzet van de Nieuwmarktbuurt tegen de aanleg van de metro en de sloop die hier mee gepaard ging. Uit beleefdheid en vanwege de praktische bezwaren heb ik me geschikt in dit misverstand.
Eén keer is het me, min of meer bij toeval, gelukt om een heldendaad te stellen.
Eind jaren zestig, ik studeerde medicijnen, werd ik verliefd op medestudente S. Dit (verliefdheid, het is een natuurverschijnsel als een onstuitbare getijdenstroom) gebeurde vaker, maar deze keer was het goed raak. Ik haalde alles uit de kast, probeerde zoveel mogelijk in haar omgeving te verkeren, schreef me in voor dezelfde practica. We raakten bevriend. S bleek evenwel een vaste relatie te hebben. Ze woonde samen met een fotograaf. Ik gaf me gewonnen, in alle redelijkheid (haar man, B., was een aardige kerel) maar zeker niet van harte.
De tijd verstreek. Ik verloor S. en haar vriend een beetje uit het oog tot ik de twee samen ontmoette op de Dam bij een ‘Vietnam-demonstratie’. We liepen tamelijk vooraan in een stoet van duizenden mensen. Dat wil zeggen: moeizaam. S. liep op krukken omdat ze een knie-operatie had ondergaan. Er werden leuzen geroepen (‘Johnson moordenaar’) en er werden liederen gezongen. Dit gedoe ging een beetje aan ons voorbij.
We kletsten wat tot we, op weg naar het Amerikaanse consulaat aan het Museumplein (Rokin, Munt, Vijzelstraat, Weteringschans), aankwamen bij het Spui. Hier stuitte onze mars op een muur van blaffende honden, paarden en gehelmde ME, uitgerust met schild en wapenstok. Eén van de demonstranten die kennelijk de regie voerde (hij beschikte over een megafoon) riep: ‘allemaal zitten’. Aan deze oproep werd massaal gehoor gegeven onder het scanderen van de bekende strijdkreten (‘hey hey LBJ… how many kids did you kill today?’). Bij S. leverde dit problemen op vanwege het been dat in gips was verpakt.
Er heerste een gespannen sfeer en een ogenschijnlijke rust. Deze rust werd ruw verbroken toen iemand een fietsbel gooide in de richting van de politiemacht. Daarna gebeurde er van alles in een flits. Het leek wel of de ME had gewacht op dit sein. De ruiters en agenten stormden naar voren. Ze begonnen met de wapenstok te slaan op alles en iedereen die zich op hun pad bevond. Om ons heen brak paniek uit. Men rende weg, elkaar ondersteboven gooiend. In de woorden van Herman van Veen : ‘Echte helden zie je zelden’. Dat ging ons dus niet lukken.
In een reflex ben ik voor de gehandicapte S. gaan staan, gebogen met mijn rug naar de agenten om de klappen op te vangen terwijl zij overeind krabbelde. Ik deed dit, vrijwel automatisch, zonder na te denken. Dus zonder dat er sprake was van een bewuste actie. Toen de rook was opgetrokken en we beschutting hadden gevonden in een winkelportiek op het Rokin (Hajenius sigaren) was de vriend van S. in geen velden of wegen te bekennen. Hij was er als een haas vandoor gegaan.
Ik wil nadrukkelijk stellen dat ik niet beter of nobeler heb gehandeld dan hij. Als je bang bent of in paniek raakt, kun je soms niet anders reageren dan door te vluchten. B. reageerde, net als ik, instinctief. Dat is geen keuze. Hij had gewoon pech met zijn reflexen. S. was furieus. Voor haar was de kous af. Achteraf denk ik dat de twee voor deze dramatische ontknoping al te kampen hadden met relatieproblemen.
We zijn het café ingedoken en hebben er een paar genomen. Voor S. en mij brak vervolgens een paar jaar na dato de ‘Summer of Love’ aan.
Onze liefde heeft geen stand gehouden. Dat lag zeker niet aan S. Wat dat betreft heb ik geen heldenrol gespeeld. Al heeft het lang geduurd voordat mij dit duidelijk werd. Op jonge leeftijd ben je vaak egoistisch, ziende blind. Spijt heeft geen zin. Wederom in terugblik kom ik tot de slotsom dat ik niet ben gesneden uit gedegen relatiemateriaal. Dat overkomt een mens ook. Daar kan je soms niks aan doen. In een pararel universum heeft de geschiedenis misschien een andere wending genomen.
Om het verhaal rond te maken : S. heeft wel degelijk, in tegenstelling tot schrijver dezes, die zich op bier liet trakteren, op de barricaden gestaan bij de slag om de Nieuwmarkt. Zij heeft noodgedwongen een flinke tijd doorgebracht in de vrouwengevangenis wegens het werpen van een steen.
De ‘grote scenario-schrijver’ glimlacht tevreden.
Goede tweede bij de verkiezing van het mooiste citaat: ‘Het is gezien, mompelde hij, het is niet onopgemerkt gebleven’. De slotzin van ‘De avonden’ (1947) van Gerard (van het) Reve (al noemde hij zich aanvankelijk Simon).
Waarvan akte.