| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
Het is vrij rustig in de kroeg. Komt me goed uit want er zit zand in de machine. Het is gisteren laat geworden. We hebben het niet droog gehouden. Wanneer Ik met koffie aanschuif aan de toog ben ik getuige van een vreemde woordenwisseling. Eén van de vaste klanten plaatst een bestelling namens de man met wie hij zit te schaken. ‘Een rondje voor de zaak’.
De barkeeper van dienst, die al jaren meeloopt in het vak, vraagt, tot mijn verbazing, argwanend naar de reden van dit royale gebaar. ‘Mijn tegenstander staat op het punt om vader te worden’. ‘Er worden vandaag geen rondjes gegeven voor de zaak’ is het afgemeten antwoord. Dan wordt het me ook duidelijk: het is 1 april.
Van jongs af aan heb ik een enorme hekel gehad aan dit gedoe. Hahaha. Wat een georganiseerde ongein. Ik ben steeds blij als op 2 april de flauwekul voorbij is.
Ik heb trouwens sinds mensenheugenis een moeizame relatie met wat algemeen humor wordt genoemd. Cabaret bijvoorbeeld is nooit mijn ding geweest. Het is me onduidelijk wat er leuk aan is om synchroon te lachen in een zaal met vreemden. Moppen zijn me een gruwel. Vooral omdat de stroom, eenmaal goed op gang gekomen, vaak niet te stoppen is. Ander bezwaar mijnerzijds is dat ‘de grappige jas’ (in de woorden van mijn Italiaanse vriend Domenico en dat vind dan weer wel leuk) het hardst lacht om zijn eigen grap.
Er is één wiets die ik af en toe gebruik om tegengas te geven als iemand weer eens van wal steekt. Met dank aan mijn oude leraar Engels, de onvolprezen heer Meijer. Je begint met de mededeling dat deze mop, de enige die je kent zeg je er bij, eigenlijk in het Engels dient te worden verteld. Dat je voor het gemak je verhaal doet in het Nederlands.
‘Een journalist van de New York Times hoort in de jaren dertig van de vorige eeuw van een indiaan met een fabelachtig geheugen. Hij reist af naar nowhereland en komt uiteindelijk met een gammele bus aan bij het opperhoofd die voor zijn tent zit’. Beetje tijd rekken, zoeken naar woorden. ‘Hij stelt zich voor en zegt: ‘ik heb vernomen dat u over een geweldig geheugen beschikt. Ik wil graag een artikel over u schrijven’. ‘Prima’ zegt de indiaan’.
‘Weet u nog wat u vandaag precies een jaar geleden heeft gegeten?’. ‘Ja’ zegt de indiaan, ‘eggs’. ‘Ongelooflijk’ zegt de journalist, ‘dat u dat nog weet!’. Hij pakt zijn spullen, reist terug naar New York en schrijft zijn verhaal’. Nu moet je even pauzeren. Veel mensen raken nu licht geïrriteerd. Zij denken bij zichzelf wat is hier nu grappig aan?. Maar ze zijn te beleefd om dit te uiten.
Dan ga je door: ‘Jaren later is de journalist weer in de buurt van de woonstede van het opperhoofd. Hij denkt: weet je wat ik zoek hem nog eens op’. De toehoorders beginnen nu meestal verveeld om zich heen te kijken.’De man komt aan bij de indiaan die weer voor zijn tipi zit. De journalist besluit: laat ik hem op z’n indiaans begroeten, steekt zijn hand op en zegt: ‘how !’. ‘Scrambled !’ antwoordt het opperhoofd’. Daarna is het meestal afgelopen met de moppenstroom, kun je het weer hebben over belangrijke zaken.