| Verhalen uit de Plantage | Dick Pol |
‘Ook het leven van een oude man of vrouw met een poes en geranium achter het raam, die twee keer per dag een blokje om wandelt, en verder alleen, verder alleen maar wat leest en peinst, is Gode welgevallig’
Gerard Reve in brief aan Ludo Pieters
Bij het ontwaken vanmorgen was het weer eens raak. Naast mijn kussen lag een vel papier met in hanenpoten, wel duidelijk mijn handschrift, in potlood, een aantal onsamenhangende woorden. ‘Moet een, bescilleng, maar morgen, kan, ook. Over, naar maan’. De strekking werd me niet duidelijk. Hoewel ik broodnuchter was gaan slapen kon ik me van één en ander niets herinneren.
Evenmin als bij vorige gelegenheden dat ik ’s morgens vanuit een andere dimensie met een bericht werd verrast. Schrijfgerei is meestal binnen handbereik, maar ik heb zeker een lampje aangeklikt. Een leesbare tekst opschrijven in het donker is me nog nooit gelukt. ‘Kan’, ‘ook over’, ‘naar maan’. Dat is allemaal nog wel te bevatten. Maar ‘bescilleng’? Wat zou de schrijver hiermee bedoelen? Ik zou me bijna zorgen maken. Echter, om met de dichter Jacques Bloem te spreken: ’t Had zoveel erger kunnen zijn’.
Het is een wonderlijke wereld. Op de BBC heb ik onlangs gekeken naar een zeer interessant programma. Een sympathieke professor legde uit dat als een atoomkern de grootte heeft van een tennisbal dan kom je het eerste minuscule elektron pas tegen op een afstand van honderd kilometer. Daartussen bevindt zich schijnbaar lege ruimte waarin deeltjes, die we niet kunnen waarnemen, vrijelijk voorbij schieten. Zo zijn de atomen gebouwd waaruit alle materie bestaat. Bovendien toonde hij met een betrekkelijk simpel experiment, met een laser, aan dat quarks slechts bestaan als je ze gaat meten. Voor de onbegrijpelijke factor tijd geldt hetzelfde. Mijn beperkte menselijke geest begon te duizelen.
Het kan overigens raar lopen: in één week kennis gemaakt met twee nieuwe Wimmen. Beiden onder de één meter zeventig.