Het begon met een oefening ‘echt luisteren’. ‘Echt’ betekende hier: letterlijk luisteren naar wat iemand zegt. Niet naar wat iemand tussen de regels zegt, niet wat iemand met zijn lichaam zegt, en al helemaal niet wat je dénkt dat die ander zegt. Alleen maar luisteren naar de woorden die iemand gebruikt. Taal en niets anders.
Die oefening had iets met mijn oren gedaan. Ik ging andere dingen horen. In gesprekken met mensen hoorde ik veel nadrukkelijker de vage formuleringen, de versprekingen, de ongeldige redeneringen. Al die zaken die je in menselijk spraakverkeer wegpoetst of invult met het idee te willen begrijpen wat een ander bedoelt.
Met mijn nieuwe oren liep ik over de Linnaeusstraat en hoorde opeens niet meer alleen de tingel van de tram, maar ook het gedender van de wielen als die enorme massa zich voortbeweegt over de rails. Ik hoorde niet meer alleen de toeter van een auto, maar ook het geluid van banden die door de regenplassen gaan. Had ik die monotone dreun altijd uit kunnen wissen? Het remmen van de tram was een hoge zoem. Het geluid van een gas gevende scooter deed pijn.
Optimaal luisteren moet je jezelf misschien niet aandoen in de Linnaeusstraat. Ik stak over naar het Oosterpark. De decibellen van het verkeer liet ik achter me. Hier was op de voorgrond het geblaf van een hond, gekwaak van een eend, gekras van parkieten. En het geluid van een dalend vliegtuig boven me.
In de film ‘Verdwijnen’ van Boudewijn Koole maakt een van de personages opnames van natuurgeluiden. De galm van een ijspegel, het geluid van ademhaling en van smeltend ijs. In een interview vertelt regisseur Koole over de Noorse geluidskunstenaar Jana Winderen. Zij maakt met haar speciale apparatuur opnames van de klanken van een gletsjer, van de oceaan, van rivieren, van de Barentszzee en van garnalen. Geluiden die zich onder de oppervlakte bevinden.
Het regende in het Oosterpark. Ik stelde me voor dat ik zo’n speciale microfoon had. Ik hoorde niet alleen maar het geblaf, gekwaak en gekras. Ik hoorde ook de druppels die op bladeren vielen, het regenwater dat een put in stroomde. Wat zou het geluid van de wormen in de aarde zijn? Het geluid op de bodem van de vijver?
Soms vraag ik me af of de oren van een stadsbewoner zich zo ontwikkelen dat ze minder goed horen. Dat is waarschijnlijk niet zo. Of in ieder geval: bij mij is het een filter dat ik aan en uit kan zetten. Het blijft een kunst om het juiste midden te vinden in de afstelling daarvan: sterk genoeg om de dreun te wissen, licht genoeg om niet het geluid van een regendruppel te missen.
Reageren? Dat kan via [email protected]