Om de banier aan de gevel van de Nieuwe Kerk kan niemand heen. Met grote letters staat de titel van de nieuwe tentoonstelling aangegeven: Mokum, de biografie van Joods Amsterdam. Getuigt het van lef in dit tijdsgewricht, of moet je gewoon de dingen tonen en benoemen, zonder dat angst je overmant? Een dilemma, wat in de kerk zelf nauwelijks merkbaar is.
Anne-Mariken Raukema
Aan de vooravond van de afsluiting van het jubeljaar 750 jaar Amsterdam, opende de tentoonstelling die ingaat op de 425 jaar Joodse geschiedenis en eigentijds jodendom in de stad. De Nieuwe Kerk, een prachtige locatie voor tentoonstellingen, werkte voor deze Mokum-tentoonstelling nauw samen met het Joods Cultureel Kwartier. Dat veel getoonde schilderijen, tekeningen, foto’s, films en voorwerpen uit hun collectie komen, is dan ook geen toeval.
Mokum
Mokum – het Hebreeuwse woord ‘makom’ betekent ‘stad’ of ‘plaats’, en in het Jiddisch verwijst ‘mokum’ of ‘mokem’ naar een Nederlandse of Duitse stad – werd in de loop der tijd een koosnaam voor Amsterdam, gebruikt door joden en niet-joden. Dertien chronologische thema’s leiden je als bezoeker. Daartussen zijn tien iconen van de stad ingevlochten. Die iconen zijn historische figuren als Spinoza, Sarphati en Anne Frank, maar ook zaken als de diamantindustrie, tafelzuur, De Bijenkorf, het Waterlooplein en Sam en Moos. Laatstgenoemden waren tot in de jaren 80 onderwerp van grap en grol.

In het bij de tentoonstelling verschenen boek de Atlas van Mokum gaat Maarten Hell in op antisemitisme, een 19e-eeuws begrip. Zelfs in de veilige en relatief tolerante thuishaven Amsterdam werden joden eeuwenlang als derderangs burgers gezien en behandeld. Van veel beroepen werden ze uitgesloten. Pesterijen en scheldpartijen waren aan de orde van de dag. Groepsgevechten tussen christelijke en joodse jongens op de Blauwbrug waren geen uitzondering. Het rooms-katholieke koffiehuis Polman aan de Warmoesstraat weigert in 1881 te tappen voor Joodse klanten. Ook dat was weer aanleiding voor rellen, waar de politie aan te pas moest komen. In diezelfde tijd fulmineerde de gereformeerde staatsman Abraham Kuyper tegen de Joodse arts en weldoener Samuel Sarphati.
Arm en rijk
Tegenover de arme venters in de Jodenbuurt rond het Waterlooplein en zij die lange werkdagen maakte tegen hongerloontjes in de diamantindustrie, staat ook een aantal mensen die nog altijd indruk wekken. Behalve genoemde Sarphati, die heel veel betekende voor de stad (denk aan de eerste broodfabrieken, het Paleis voor Volksvlijt en het Amstelhotel), hebben Monne De Miranda, Aletta Jacobs, Isaac De Pinto, Frieda Belinfante en Henri Polak veel betekend voor Amsterdam en de Nederlandse wetenschap, bestuur, economie, kunst en cultuur.

Voor elk wat wils
De tentoonstelling is bedoeld om de grote diversiteit binnen de Joodse gemeenschap te laten zien. Maar ook de verhouding religieus versus niet-religieus; een klein deel (10-16 procent) van de Amsterdamse joden belijdt nu de godsdienst. Ook speelt mee wat er al twee jaar (en veel langer) gaande is in het Midden-Oosten. Het zou vreemd zijn om daar aan voorbij te gaan. Meerstemmigheid is het toverwoord. Verrassend is dat inmiddels deels gekende verhalen en soms ook clichés met weer nieuwe voorwerpen in beeld worden gebracht. Die veelvoud aan objecten betekent dat er voor iedereen wel wat te halen is.

De een staat stil bij de 14de-eeuwse Thorarol van de Portugees-Israëlitische Gemeente of de imposante buste in marmer van Isaac Israël Suasso, een bekend bankier in zijn tijd, gemaakt door Rombout Verhulst. De ander is meer geïnteresseerd in de augurkenprikmachine uit 1936 of de filmbeelden van de eerste eredienst na de oorlog, op 9 mei 1945. Zelf ben ik van de woorden; wist niet dat ‘stiekem’ en ‘koter’ Jiddische woorden waren. Van de grote banier binnen geleerd.
Een reeks indrukwekkende zwart-wit portretten van bekende (Hanneke Groenteman) en minder bekende (Samuel Kaspi) Amsterdammers, die Erwin Olaf in 2013 maakte, getiteld Joods, vormt een mooie en indrukwekkende afsluiting.

Om de aandacht van de bezoekers vast te houden – de tentoonstelling staat er ruim vijf maanden – is een uitgebreid randprogramma bedacht, waarin ook auteurs als Arnon Grunberg, Conny Palmen en Ian Buruma acte de présence komen geven.
Het boek
Atlas van Mokum, samengesteld door Maarten Hell (en grotendeels door hem geschreven) en Mirjam Knotter is deels te gebruiken als verdieping op de tentoonstelling, maar is ook heel goed los – en lange tijd na – de expositie te zien. Het gaat op hoe Joods leven tot op de dag van vandaag diep verbonden is met de groei en ontwikkeling van Amsterdam. De ‘atlas’ toont de plaatsen waar Joden neerstreken en neerstrijken, de manier waarop zij de stad mede vormgeven en hun relaties met elkaar en met de overige stadsbewoners. Een bonte stoet aan mensen en hun locaties (met duidelijke kaarten vanaf de 17de-eeuw) als Joseph de Leeuw, eigenaar en directeur van Metz & Co, Meyer Linnewiel ofwel Amstelveld-standwerker Kokadorus, Benno Premsela die van de etalages van de Bijenkorf altijd een feest wist te maken, publiciste Natascha van Weezel, en nog heel veel anderen.
Mokum, de biografie van Joods Amsterdam is tot en met 6 april 2015 te zien in de Nieuwe Kerk.
Check www.nieuwekerk.nl

















